Emile Hodinos Josome. Is van gemiddelde lengte. De grootte van zijn hoofd is gelijk aan de afstand van onder de kin tot en met de Borstspieren, van de Borstspieren tot de navel, van de navel tot onder de buik, zijn schouder is twee hoofden lang, aan zijn gewelfde Borst kan men de ribben tellen, het einde van het Sertorum – de sleutelbeenderen, de opperarmbeenderen, het bekken, de dijbeenkoppen, de Ellepijpen en spaakbeenderen. Het Voorhoofdsbeen, de ene helft van het Wandbeen, van de slapen. De wenkbrauwbogen. De oogballen. Zijn haar, zijn baard, zijn knevels, zijn arendsneus, zijn middelgrote mond, zijn ronde kin zijn konen. De bovenlip en de onderlip, de neusvleugels, zijn neusgaten, zijn blik, zijn ogen, zijn Oogleden. Het is gewelfd over het Bovenstuk (convex) gewelfd over het Rechterdeel (convex) gewelfd over de binnenkant (convex) gewelfd over het Linker Deel (convex) een loodrechte lijn vormt de hals aan de linkerkant, het linker oor is zichtbaar, zijn scheiding zit links (haren). De kraag van de jas, jekker, met een V-hals, een das, uit het leger zijn onderscheiding. De bovenste knoop van zijn jekker dicht, een paar Epauletten op zijn schouders (rood). De kraag geel. De knopen van koper (gepoetst). Een hemd uit het leger een rode ceintuur of blauw (das) die als ceintuur dient. Zijn Broek rood, zijn pak Zaagbladgeel en zit goed aan alle kanten, zijn panden zijn afhangend, zijn armen vallen soepel, het hoofd voor driekwart naar rechts gedraaid; Zes knoopsgaten en zes knopen aan zijn Overjas (jekker). De schouders convex gewelfd van buiten naar binnen. De armen convex gewelfd aan de zijkanten rechts en links; convex aan de binnenkant van de twee armen, convexe Delen van de linker en rechter kant. Jekker open over het overhemd ceinture en pentalon. 7 Vouwen heeft zijn jekker aan de rechterkant; 6 vouwen aan de linker kant. zie de man. Vouwen in zijn ceintuur, de Plaats van zijn kruis de plek waar de geboorte boven de testikels, het lichaam stevig op de heupen, de onderbuikplaatsen zijn op hun Plaatsen evenals de navel, de Borstspieren. De sleutelbeenderen. De schouders naar achteren getrokken, de armen natuurlijk afhangend langs het lichaam evenals de onderarmen, er is een knoop zichtbaar van zijn overhemd. Dekoratie met vijf vertakkingen (eikenbladeren, laurierbladeren) opgehangen aan vlaggen of bijlenbundels. Een hoofd van de Republiek, het Zijne.

Emile Josome Hodinos, voormalig leerling stempelsnijder, opgesloten in 1876, op 23 jarige leeftijd, tot aan zijn dood in Ville-Evrard, heeft de twintig jaar dat hij geïnterneerd is geweest doorgebracht met het tekenen en beschrijven van talloze ontwerpen van penningen. In bovenstaande tekst, een fragment uit een autobiografie, geeft hij een beschrijving van zichzelf alsof hij zelf de beeldenaar van een gedenkpenning is. Toch bespeurt men er geen enkel narcisme in. Hodinos bekijkt zijn eigen persoon met de zuiver objektieve blik van een insektenkenner, zonder psychologiese of zelfs antropologiese bijbedoelingen. Hij neemt als het ware het standpunt in van een buitenaards wezen dat te maken krijgt met het stoffelijk overschot van een mens en niet weet dat de mens een bewustzijn heeft, in sociaal verband leeft en kleren draagt. Hodinos beschrijft zichzelf van top tot teen, minutieus, zonder te extrapoleren, en betrekt in zijn beschrijving alleen datgene wat een vooraanzicht te zien geeft. Het hoofd is niet belangrijker dan de onderbuik of de jekker. ‘We hebben aan botten in het hoofd het Voorhoofdsbeen, het Slaapbeen, het Wandbeen, het Achterhoofdsbeen’, schrijft hij ergens anders. Behalve wat er zichtbaar is, zijn er nog de uitstekende, als het ware gebeeldbouwde botten, wat volstrekt past bij een morfologiese beschrijving. Wanneer hij soms toch de mentale wereld in zijn overwegingen betrekt, wanneer hij lucide over zichzelf zegt: ‘Geest: is opgesloten in zijn bol’ – moet men dat ongetwijfeld opvatten als: in het cirkelvormige vlak van de penning. Telkens als hij zichzelf opvoert in zijn tekeningen of in zijn teksten, lijkt Hodinos te dromen van een ontologiese overdracht die hem als levende persoon zou doen verdwijnen en laten overgaan in een hiëratiese gedenkwereld.

Als de schrijver van een autobiografie zich tegenover zichzelf kan beschrijven als een andere persoon is dat een verplaatsing in de tijd. Maar naarmate de autobiografie vordert, vermindert die afstand en valt het herinnerde verleden tenslotte samen met het heden van de herinnering. In dit geval wordt Hodinos er uiteindelijk toe gebracht te schrijven… dat hij bezig is met het schrijven van zijn biografie. Als hij wil volharden in zijn louter deskriptieve waarneming van zichzelf, ontsnapt de bezigheid van het beschrijven evenwel aan de beschrijving. Deze moet onmiddellijk weer een stukje achteruit om zichzelf in het verslag te betrekken, enzovoort.

Enkele pagina’s nadat hij onder zijn beeldenaar heeft vermeld dat hij vormer, modeleerder, uitvinder, letterzetter, reduceerder etc. is, is Hodinos verplicht ook nog te vermelden dat hij de schrijver van die vermelding is: ‘Ik heb vervolgens in schuine letters eronder de woorden geschreven: vormer, moduleerder, uitvinder enz.’ Kortom, de kontoeren van het subjekt zijn objektief niet vast te leggen. De enige oplossing is gelegen in de verbeelding: door te anticiperen op het posthume beeld, dwz. de verdwijning van de schrijver van de beschrijving; de beschrijving zou derhalve alleen maar kunnen worden opgevat als existentiële handeling. Om nog preciezer te zijn, de superobjektieve beschrijving is de differentie van de verdwijning van het subjekt, zij is de doodsdrift zelf in zijn verst doorgevoerde en altijd ongrijpbare hyperbool.

Alles wat Hodinos bekijkt, ziet hij met een zelfde necrologiese blik. De hele wereld, de Geschiedenis, de verrichtingen van de mens schijnen alleen maar te bestaan om uiteindelijk als beeldenaar een plaats te krijgen in de encyclopediese muntenverzameling die hij geduldig aanlegt. Maar wellicht zijn wij nog het slachtoffer van een profane opvatting over het tijdsverloop. Misschien moeten we de ontstaansgeschiedenis omkeren en de penningen niet opvatten als kopieën van mensen en dingen, maar als hun prototypen, zoals de Ideeën van Plato. Zou de gravering niet juist bedoeld zijn als de uitwerking van een model waarvan replica’s kunnen worden gemaakt? In elk geval, wanneer men zich beroept op de tegenstelling essentie en existentie, zal men moeten toegeven dat Hodinos een uiterst essentialistiese filosoof is. (…)

Is het essentialisme in feite niet vooral kenmerkend voor de akademiese kunst? Een universele orde onderscheiden onder de historiese beroeringen, transcendente waarden in de chaos van gebeurtenissen, een onveranderlijke menselijke natuur boven de sociale tegenstellingen: dat is de meer of minder expliciete betekenis van iedere ‘realistiese’ afbeelding, vanaf de grote machines van het Tweede Keizerrijk tot aan de fotoreportages van nu. Bovendien, als er één ikonografie bij uitstek doordrongen is van deze fixerende ideologie, dan is het wel die van de penningen en munten. Hodinos zet naar hartelust alle thema’s ervan op een rij: men ziet in zijn penningkabinet, als in een eindeloos akademies fantasme, alle allegorieën paraderen die de officiële gebouwen van de 19de eeuw bevolkt hebben: de Kunsten en Wetenschappen, de Landbouw, de Industrie, de Handel en Zeevaart, de Oorlog en de Vrede, de Liefdadigheid en de Rechtvaardigheid, de Beschaving en de Religie, etc. (…)

Men vindt in de penningen die Hodinos beschreven en getekend heeft naarstig alles bijeengevoegd wat de officiële ikonografie vereist: de allegorie, de ontkenning van de geschiedenis, de idealistiese verzelfstandiging enz., alles behalve die uiterst dubbelzinnige houding die eruit bestaat dat het systematiese karakter van de afbeelding verdoezeld wordt en een natuurlijk voorkomen krijgt, en dat de onderliggende betekenissen in het teken van de spontaniteit komen te staan. Hodinos verijdelt de krijgslist door overdrijving, met een ontwapenende naiviteit die het tegendeel is van ideologiese medeplichtigheid. In het systeem van de representatie moet de betekenis van elk detail opgaan in een duidelijke organiese eenheid van het geheel. Maar Hodinos overdrijft de ontleding en draait het systeem dol door een overdreven gedetailleerdheid. In het menselijke lichaam zoals hij het behandelt bijvoorbeeld krijgen de organen ongewoon veel aandacht, ze leiden een eigen leven, ze worden oppervlakkig samengevoegd als even zovele deel-objekten zonder evenwel iets anders te zien te geven dan de beeltenis zelf van het verbrokkelde lichaam. Doordat ze geen deel uitmaken van een natuurlijk geheel zijn ze onmogelijk te reïntegreren in de logika van een geloofwaardige handeling. Hodinos verlaat de kultuur niet, beslist niet, maar hij geeft er een verbrokkelde versie van.

Ook in de teksten treft men een neiging aan tot syntaktiese ontkoppeling en pure nevenschikking. Hodinos voelt zich klaarblijkelijk niet op zijn gemak in de zinsbouw, de plaatsing van bijzinnen en het gebruik van voegwoorden. Het soort woorden dat zijn voorkeur geniet is het zelfstandig naamwoord. Waar hij maar kan zorgt hij ervoor dat hij werkwoordszinnen vervangt door nominale uitdrukkingen; en wanneer hij per se een werkwoord nodig heeft gebruikt hij het liefst de infinitief die het dichtst bij het substantief staat. De beschrijving die in zijn ogen ongetwijfeld nog veel te organies is, vertoont de tendens om uit te lopen op een eenvoudige opsomming, wat tegelijk haar grens en haar desintegratie uitmaakt. In tegenstelling tot het realisme dat een fysionomie tekent, karaktertrekken ordent, een psychologiese interpretatie in de hand werkt, de sociale positie aangeeft of een levensbeschrijving aanduidt, blijft de beschrijving van Hodinos beperkt tot de buitenkant, ze maakt van de afbeelding een plat vlak en neutraliseert de innerlijke aspekten. Als we voor één keer een kulturele vergelijking zouden willen maken, dan is een verwijzing op zijn plaats naar de witte en neutrale schrijfwijze van Robbe-Grillet.

Ook is interessant om te zien hoe Hodinos de vertelling benadert. De wereld van de Essenties verzet zich immers tegen de Tijd, synoniem voor verandering en slijtage. Zelfs in de realistiese romans treedt het tijdsaspekt alleen op als ontwikkeling van een karakter of als de oplossing van een ethies konflikt. Het drama is hooguit een wisselvalligheid die, binnen de ruimte van de roman, de essenties aan het wankelen brengt om des te beter te laten voelen hoezeer ze vaststaan. We hebben gewezen op de tendens tot hypotypose (de fixatie van een bizonder betekenisvolle scène die tot in de kleinste details beschreven wordt), de opzichtige pseudo-onmiddellijkheid die in een glorieuze synchronie de wederwaardigheden van een voorbeeldige handeling samenbrengt. Ook op dat punt past Hodinos de overdrijving toe door de ene synchroniese coupure na de andere aan te brengen zonder een poging te doen om hun diskontinuïteit af te zwakken:

– Slaviese Hartstocht –

– Dag. Volgende dag – gemeenschappelijke vriend – kennis – graaf – Monte-Carlo – Zoeken – veel zeggen – gezeten – uren – terras – koffie – Hotel – Parijs – zitten lezen – Kranten – schijn – werkelijkheid – kijken – wandelaars – slenteren – palmen – binnengegaan – Casino – tijd – opstaan – gaan – rond – lopen – zaal – spelen – ontmoeten – Parijzenaars – geloven – Afrika – verbaasd staan – zien – allemaal – houding – aannemen – vertrouwelijk – weggaan – woorden – We gaan – Jonge – man – beslist – kijk daar eens – beroemd – afwezig – ongelijk – Last – ontlasten – lastige – Niemand – Kon – dienst – bewijzen – verwachtte – bewaarde – elders – vragen – open – liet – vallen – toeval – naam – generaal – rus – zei de een – dood – nihilisten – vermoord – vorig jaar – riep de ander uit – maaltijd – winter – ambassadeur – Petersburg – voorliefde – kastanjebruin – woest – uiterlijk – rolt – ogen – echte – kozak – Beweert – Europa – wereld – Kent – diner – gouden huis – Engelse koffie – moeten zetten – Voeten – boulevard – Avond – kwam aan – wanhopen – karakter – voelen – zich opwinden – verlangen – versterken – besluit – naderde – meisje (…)

Door de tijd niet stil te zetten of haar weer een plaats te geven in een geheel van eeuwige waarden, ontleedt Hodinos haar zoals hij dat met de ruimtelijke vorm doet, en hij herstelt haar in een serie gefixeerde momenten die van elkaar zijn losgemaakt. Er is geen tijdsverloop dat meer antibergsoniaans is dan deze tekst Passion slave die met een mes in mootjes is gehakt en die eerder doet denken aan La Jetée van Chris Marker die uniek is in de geschiedenis van de film omdat ze slechts bestaat uit een aaneenschakeling van vaste beelden. Het is inderdaad belangrijk vast te stellen dat Hodinos iedere inhoudelijke lineaire verbinding vermijdt die weer een melodiese of filmiese kontinuïteit tussen de momentopnamen tot stand zou brengen. Hij schijnt er juist genoegen in te scheppen de intervallen wit te maken en de grenzen van de verstaanbaarheid te overschrijden. Dat is des te verbazingwekkender, omdat de lezer onmiddellijk bereid is de weglatingen in het tijdsverloop met behulp van zijn verbeelding in te vullen.

Bovendien bevat volgens de linguïsten iedere boodschap gewoonlijk een hoge mate van redundantie die tot taak heeft de betekenis te versterken en verschuivingen in de overdracht of vergissingen bij het lezen te voorkomen. Men heeft die redundantie voor het moderne Frans beraamd op 55%. Dat wil zeggen dat men 55% van welke gangbare tekst dan ook ‘zwart zou kunnen maken’ zonder dat ze onbegrijpelijk wordt. Veel schrijvers maken met opzet delen van hun tekst zwart (ofte wel de retoriese ellips) om bijvoorbeeld het ekonomiese taalgebruik van een man van de daad duidelijk uit te laten komen (Malraux), of de brille van de intellektueel (Guitry) of de verstandhouding tussen ingewijden (Lacan). Maar Hodinos overschrijdt de retoriese grens van de verstaanbaarheid, en hij verleidt de lezer tot een hypotetiese interpretatie waarvoor hij hem uiteindelijk zelf verantwoordelijk stelt. In deze spanning van veronderstellingen wordt duidelijk wat de stereotypen van de vertelling eigenlijk zijn, mechanies, passe-partout, belachelijk. De manier waarop Hodinos de verstaanbaarheid op de proef stelt brengt machiavallisties alle ideologiese afspraken aan het licht waarop de betekenis is gebaseerd.

illustratie

Michel Thévoz, Le langage de la rupture, pp. 100-110.