Ik voel mij vereerd door de uitnodiging u toe te spreken – geen politicus maar een schrijver die, denk ik graag, behoort tot de ‘niet-erkende wetgevers van de wereld’ in de formulering van Shelley – niet erkend zoals dichters, zoals alle kunstenaars in feite, hulpeloze wetgevers van een gecreëerd bewustzijn die uit de worstelingen van hun eigen geest gedichten en verhalen maken die een bijdrage kunnen betekenen tot het morele bewustzijn van hun tijd.
Ik wil dan ook beginnen met mijn licht op te steken bij een niet erkende wetgever van enige tijd geleden, een schrijver van verhalen en romans die zijn beste werk schreef in de jaren twintig. Zijn naam was Sherwood Anderson, en hij is nu het meest beroemd door een kleine verhalenbundel over het leven in een kleine stad in het midden van de Verenigde Staten omtrent de eeuwwisseling. Winesburg, Ohio is de titel van dat boek. Sommigen van u kennen het misschien. En in zijn inleiding tot het boek ontwikkelt Anderson een theorie die hij de theorie van de groteske noemt. Het is geen wetenschappelijke theorie maar een historische poëtische theorie over wat er soms met mensen gebeurt bij hun streven om waarde en betekenis aan hun leven te geven.
Dit is de theorie: dat er overal om ons heen op de wereld veel waarheden bestaan waar een mens bij kan leven, en dat ze allemaal mooi zijn – de waarheid van hartstocht en liefde, de waarheid van oprechtheid en soberheid, de waarheid van de vaderlandsliefde, de waarde van de persoonlijke zelfstandigheid, enzovoort. Maar als mensen proberen iets van zichzelf te maken, pikken ze er een waarheid uit en maken daar hun eigen hoofdwaarheid van met uitsluiting van alle andere. En wat er dan gebeurt, zegt Anderson, is dat zodra iemand dat doet – zich aan één waarheid te krampachtig vastklampt – die vastgeklampte waarheid een leugen wordt en dat die mens een groteske figuur wordt.
Neem bijvoorbeeld aan dat je zuinig bent en hard werkt en op veel dingen beknibbelt en spaart en sober leeft om je studie te kunnen betalen. Dan is je zuinigheid iets goeds. Maar dan, later in je leven, als het allang niet meer nodig is, ga je door met jezelf van alles ontzeggen en je spaart en spaart tot geld oppotten een doel op zichzelf wordt. Dan is je zuinigheid een leugen geworden. Je bent een vrek geworden. Je bent een groteske figuur geworden. Ziet u hoe het werkt?
Als, bijvoorbeeld, je vaderlandsliefde je blind maakt voor alle andere morele en ethische waarheden, en je uit liefde voor je land democratisch gekozen bestuurslichamen bedriegt, als je wetten breekt en documenten vernietigt, dan is de waarheid van het patriottisme in jouw omhelzing een leugen geworden, en heeft ze jou tot een karikatuur gemaakt.
Of neem de waarheid van de verantwoordelijkheid voor jezelf. Die is ontegenzeggelijk mooi. Het was de waarheid die de grondslag vormde van de hele regering van de vorige president, Ronald Reagan – dat idee van voor jezelf opkomen, van stoer individualisme. Wie zou dat niet willen: voor zichzelf opkomen, onafhankelijk zijn, zijn eigen weg gaan door het leven?
Maar Reagans prediking van die onafhankelijkheid was er de oorzaak van dat hij andere waarheden minachtte of vergat – de waarheid van de gemeenschap bijvoorbeeld, en de morele verantwoordelijkheid die we dragen tegenover mensen met minder kansen, en de wezenlijke waarheid van de onderlinge afhankelijkheid van alle burgers in een samenleving. En daarom leek het hem op verschillende momenten tijdens zijn regeringsperiode juist, arme kinderen hun schoollunches af te nemen en studenten hun studiebeurs, en de armen juridische bijstand te weigeren en Vietnamveteranen psychologische hulp, en gehandicapten een sociale uitkering. Ziet u hoe ze werkt, die theorie?
Ik wil zelfs zo ver gaan te zeggen dat de heer Reagan door de mate waarin hij zijn speciale waarheid in de Amerikaanse geest heeft gehamerd, er het instrument voor de lobotomie van het conservatieve gedachtengoed van heeft gemaakt dat ons tot op dit ogenblik regeert.
De vertegenwoordiger van de conservatieve geest is iemand die voor zijn principes de prijs van het lijden van andere mensen wil betalen. En zo liggen er nu honderdduizenden, misschien zelfs miljoenen van onze burgers op straat in onze steden, ze slapen in portieken, ze bedelen met piepschuimbekertjes. We hadden in dit land geen klasse van permanente bedelaars, 15 of 20 jaar geleden. We hadden geen kinderen die op de lagere school crack verkochten, of zakenlieden die hun fortuin door manipulatie van de beurs of diefstal konden vergroten tot een megafortuin – ik herinner me zulke epidemieën van georganiseerde fraude op grote schaal niet.
Tien jaar geleden waren er geen studenten die racistische leuzen of antisemitische graffiti op de kamerdeur van hun medestudenten schreven. Er waren geen agenten die teenagers wurgden of oude zwakzinnige vrouwen in hun huis doodschoten. Er waren geen wetenschappers die de resultaten van onderzoek vervalsten of predikers die de zonden bedreven waartegen ze zelf zo galmend predikten. Een generatie of wat geleden was het nog niet zo dat elke maatschappelijke groep en elk beroep op grote schaal en onbeschaamd zijn eigen karakteristieke vorm van misdaad bedreef.
Er is dus iets giftigs vrijgekomen tijdens de afgelopen jaren, toen we het leven mochten genieten onder de macht en de principes van het politieke conservatisme. En ik heb Sherwood Andersons theorie van het groteske gebruikt om het uit te leggen, maar ik weet niet welke naam ik het moet geven – misschien gangsterdom van de geest. Ik weet wel, dat het van slechte manieren getuigt het erover te hebben. Het is irritant als iemand het heeft over het verlorengaan van verband in de samenleving, het verlorengaan van morele waakzaamheid. Dat is het irritante gepraat van het liberalisme.
Het is zelfs zo dat een onderdeel van het verschijnsel dat ik probeer te beschrijven zijn karakteristieke manier van omgaan met kritiek is: vroeger was het voldoende een criticus radicaal of links te noemen om te zorgen dat het publiek zich afkeerde. Nu hoeven we iemand alleen nog maar liberaal te noemen. Binnenkort neemt ‘gematigd’ die plaats in, daarna ‘conservatief’ en dan wordt de hoofdrichting alleen nog bepaald door fascisten. En die degradatie van het taalgebruik in de discussie is ook een onderdeel van dit verrotte iets in het huidige Amerika.
Sommigen van u, en misschien sommige van uw ouders, beginnen zich misschien af te vragen of mijn toespraak wel gepast is voor deze gelegenheid, die tenslotte een feestelijke is. Ik moet daarop zeggen dat mijn onderwerp naar mijn mening juist heel gepast is; ik denk dat het mijn taak is u, zo waarheidsgetrouw als ik maar kan, op de hoogte te brengen van de situatie, de sociale context waarin u terecht zult komen als u met uw diploma hier de deur uit gaat. Als niet erkend wetgever houd ik geen ‘State of the Union’ toespraak tot u, maar een toespraak over de geestelijke staat van de Verenigde Staten.
Ik vraag me af wat voor effect het op jullie, jonge mensen, heeft op te groeien in een tijd waarin het winstdenken van de zakenwereld elk aspect van ons leven beheerst? U heeft misschien gehoord dat onze president onlangs aan de Senaat heeft gevraagd een wetsvoorstel uit te stellen waarin striktere ethische normen voor overheidsambtenaren worden geformuleerd. De heer Bush is bang dat mannen en vrouwen niet meer voor zijn regering willen werken, als ze worden gedwongen zich eerlijk te gedragen. Dat is amusant, als je even vergeet dat er een tijd is geweest waarin mensen het een eer vonden als ze werd gevraagd hun vakkennis in dienst te stellen van hun land. Er bestond een ideaal van dienstverlening aan de gemeenschap, en een aspect van dat ideaal was het financiële offer. Nu gaat iedereen in Washington ervan uit dat je van mensen alleen kunt verwachten dat ze werk verrichten voor hun land, als ze er achteraf beter van kunnen worden.
In deze context moet ik denken aan een onlangs overleden oud-student van Brandeis-een onzakelijker persoon zult u nooit tegenkomen. Hij is niet de soort alumnus van wie u hier de vermelding zou verwachten, of van wie ik gedacht zou hebben dat ik hem hier op een diploma-uitreiking zou noemen. Hij heette Abbie Hoffman. Jaargang ‘59. Ik kende Abbie, hoewel we geen vrienden waren en ik niet veel contact met hem had in de jaren zestig. De waarheid gebiedt mij te zeggen dat ik hem op afstand beter te verdragen vond; ik moet ook bekennen dat onze opvattingen verschilden, maar dat ik hem buitengewoon bewonderde. Hij was onbevreesd, met de humor en het feilloze inzicht van een groot politiek tekenaar. En omdat hij een activist was, nam hij aan allerlei activiteiten lijfelijk deel.
In de jaren zestig was hij een haveloos soort figuur, mager en levendig, een beetje ongewassen zag hij eruit met zijn T-shirts en spijkerbroek vol scheuren, zijn lange haar, zijn haarband. Hij was de oprichter van de Yippies, de Youth International Party. En hij behoorde tot de voorhoede van de anti-oorlogsbeweging in de dagen van de grote demonstraties, zoiets als wat ze nu in China hebben gehad, en met hetzelfde motief: de regering te dwingen zich te richten naar wat het volk wil.
Hoe dan ook, Abbie maakte straattheater, hij organiseerde happenings die misschien wel clownesk of vulgair waren maar die zonder mankeren de aandacht van de media trokken en de autoriteiten tot razernij brachten. (Ik herinner me bijvoorbeeld dat hij eens een hemd aanhad dat van de Amerikaanse vlag was gemaakt, en toen kwade agenten het van zijn lijf trokken, schreeuwde hij: ‘Ik heb maar één hemd om voor mijn land te geven!’) Hij kreeg de mensen vreselijk kwaad, Abbie, en niet ten onrechte: hij was onverdraaglijk. Hij was onverdraaglijk omdat hij ons de spiegel voorhield waarin we onszelf zagen. Dat is ook wat de profeten in de bijbel deden – ze gebruikten precies dezelfde methode. Was het niet Jesaja die naakt de straat op ging om de deportatie van de joden te profeteren? En was het niet Jeremia die een juk op zijn schouders droeg om hun slavernij te profeteren? Dezelfde onverdraaglijke manier van doen. Abbie was dus in zijn soort een niet erkende wetgever. Hij heeft eens een demonstratie georganiseerd waarbij mensen om het Pentagon heen moesten gaan staan om dat door middel van gebeden en bezweringen los te maken van de grond en te laten zweven.
En nog een ander optreden van hem – hij ging op de omloop boven de hal van de New Yorkse Effectenbeurs staan en liet handenvol dollarbiljetten op de vloer vallen en keek toe hoe alle handelaars over de vloer kropen om het geld op te rapen. Dat waren profetische daden, of niet soms? Geld op de vloer van de Effectenbeurs gooien omdat je weet dat er mensen zijn die als gekken gaan rondkruipen om het op te rapen? Het Pentagon en de Effectenbeurs zijn in de jaren tachtig het tweeling-afgodsbeeld van onze eredienst. Hij had het precies goed gezien.
Ik ben van mening dat we in de laatste jaar of tien van het leven in ons land, grof gezegd sinds u van de lagere school af kwam, een nationale regressie te zien hebben gekregen naar het rovers- en machtsdenken van de negentiende eeuw. Dat betekent niet minder dan een afbraak van Amerika – de ontmanteling van de verlichte sociale wetgeving die een halve eeuw geleden een begin van rechtvaardigheid bracht in het leven van werkende mensen, iets goedmaakte van de verschrikkelijke verhoudingen die het gevolg waren van raciaal onrecht en een redelijke kans gaf aan de outsiders, de underdogs, de nieuwe bevolkingsgroepen.
We hebben gezien hoe de idealen van de bescherming van het leefmilieu werden opgeofferd aan de winsteisen van het businessdenken, waarbij we ter bescherming van ons milieu niet meer hebben gedaan dan de industrie acceptabel vond, alsof het om niet meer ging dan een paar zangvogels en wat arme stomme dieren, alsof het ging om de bloedende harten van een paar milieufreaks met geitewollen sokken, alsof het niet ging om onze longen en onze huid en genen, en om de kans op gezondheid voor onze kinderen en hun kinderen.
We hebben een nieuwe lichting van nitwits vol vreemdelingenhaat zien oproepen, als primitieve vechtjassen uit een stripverhaal, om het verborgen racisme en antisemitisme van de verkiezingsdemagogie van onze conservatieve politici openlijk uit te dragen. En we hebben met een steeds dodelijker frequentie gezien hoe boeken die een belangrijke plaats innemen in onze culturele erfenis werden verbannen uit onze scholen en bibliotheken – in Panama City, Florida bijvoorbeeld, waar ze het nodig hebben gevonden zulke gevaren voor de republiek als Wuthering Heights, Hamlet, The Red Badge of Courage en The Autobiography of Benjamin Franklin te verbieden.
Het lijkt erop dat we misschien werkelijk aan ons eind zijn als beschaafde samenleving, alsof we niet meer geacht worden gewoon een land te zijn maar een verbond van domme moordzuchtige veelvraten. Zodat uiteindelijk ons land zelf, de idee, de waardigheid, de waarheid van Amerika het gevaar loopt een groteske te worden.
Ik geef toe dat dit ernstige taal is voor een dag van blijdschap, maar ik zou noch u noch deze gelegenheid eer aandoen als ik u niet zou vertellen wat er is gebeurd terwijl ik op u heb gewacht.
Dat is nog iets wat ik wilde zeggen. Dat we op u hebben gewacht. Wist u dat? Uw moeders en vaders en grootmoeders en grootvaders – alle generaties die ouder zijn dan de uwe hebben u gadegeslagen en op u gewacht. Omdat u, al weet u dat misschien niet, hier op Brandeis het verschil tussen authentiek denken en gehuichel hebt geleerd, tussen de geldige bewering en de valse, tussen rationeel denken en eerlijke waarneming aan de ene kant en simplistische intellectuele humbug aan de andere. En dat maakt dat u zeer waardevol bent voor ons, en voor ons land.
En als u soms de indruk hebt gehad dat uw docenten hier overheersend aanwezig waren in intellectuele zin, en ik neem aan dat ze dat waren, dan komt dat doordat ze rondtrekkende predikers zijn, net als u zelf, die hun leven in dienst hebben gesteld van die vreemde vorming van de eigen soort die bij uitstek homosapient is – die bescheiden, moeizame overlevingsinstructie voor geesten die de hunne zullen opvolgen.
En alles wat ze u aan onpraktische zaken hebben overgedragen, dichtregels, muziekfragmenten en filosofische stellingen, oude geschiedenis en mythen en danspassen, is verschrikkelijk praktisch – het zijn zelfs de enige middelen waarover we beschikken om de grenzen van een grootmoedige humanistische beschaving te verdedigen- de beschaving waar in deze tijd zulke aanslagen op worden gepleegd.
Uw leven hier gaat uit van de veronderstelling dat elk leven een thema heeft. Dat is een literaire idee, de grote ontdekking die aan de wortel ligt van de verhalende literatuur – en de menselijke vrijheid bestaat erin dat thema te vinden, het te creëren, het te laten overwinnen. Dus hoe u uw samenleving ook aantreft als u hier de deur uit gaat, u hoeft haar leugens niet te omarmen, of medeplichtig te worden aan haar wreedheden. Misschien is dat wat uw faculteit tegen u heeft proberen te zeggen.
U bent verantwoordelijk voor u zelf.
De stapel boeken die u in uw vier jaren hier heeft vergaard is een beeld van het humanistische ideaal.
Uw gedachten zijn onaantastbaar, ze zijn uw middel om in contact te blijven met de waarheid.
Uw levende, onderzoekende en verlichte geest wordt gerecruteerd voor de strijd om een menselijke toekomst en een samenleving die niet bedreigd wordt door de groteske uitwassen van domheid en dwaling.
U heeft het zich misschien niet gerealiseerd, en het maakt ons wat verlegen dat we het moeten zeggen, maar of u het wil of niet en ipso facto is deze dag het begin van uw activiteit in naam van de beschaving.
Ik heb het volste vertrouwen in u. En ik wens u geluk. Ik moet zeggen dat ik u van hierboven allemaal heel mooi vind. Uw familie is trots op u, dat weet ik, Brandeis University is trots op u, en laat mij als rondtrekkend toesprakenhouder zeggen dat ik merk dat ik ook trots op u ben. God zegene u allemaal.