Morgen zal de hulpcipier hun oren insmeren met benzine, maar dat kunnen de twee werkers nog niet weten. Ze doen slechts hun werk. Elke dag maken ze zijn standbeelden schoon. Vijf zijn het er, vier in alle windrichtingen en een in het centrum. Het beeld in het hart van de hoofdstad is vandaag, vrijdag, aan de beurt.
De leider, in brons gegoten, staat op het verkeersplein dat zijn naam draagt. Hij is vier meter hoog. De twee stadsreinigingswerkers, Abdou en Abdel, zetten hun uitschuifbare ladders tegen het beeld en klimmen omhoog. De vogelpoep op zijn baret, oren, neus, schouders en schuin omhooggestoken linkerarm schrobben ze weg, tegelijk met de vettige uitlaatgaslaag en het andere stadsvuil. In het weekend, waarin soldaten van zijn privé-garde door de straten paraderen, moet het standbeeld smetteloos schoon zijn, want de leider kan onverwacht zijn opwachting maken en zijn marcherende militie of een van zijn beelden inspecteren.
De strafmaat zit verborgen in de ondoorgrondelijke gedachtegang van de leider.
De wenkbrauwen van Abdou en Abdel werden al na de eerste wekelijkse schoonmaakronde ruw afgeschoren omdat zij een groen uitgeslagen vlek op de rechterwang van het donderdagbeeld niet goed hadden weggewerkt. Na een maand waren Abdou’s wenkbrauwen weer aangegroeid. Er volgde geen strafmaatregelen meer.
Zij werden het perfecte schoonmaakduo.
Hoeveel koppels hadden het vóór hen langer dan een paar maanden volgehouden? Honderdvijftig weken al maken Abdel en Abdou hun vijfdaagse ronde. Elk jaar mogen ze tien werkdagen vakantie houden en vervangen vier collega’s de twee ideale beeldenschoonmakers. Die vrije dagen vieren ze in de badplaats aan de mond van de twee rivieren.
Ze hebben allebei een zoon. Ahmad en Alaa’ groeiden op van straatschoffies tot verdienstelijke voetballers. Sinds een half jaar mogen ze zich prof noemen in het nationale elftal. Hun vaders hebben de sportcarrière van hun zoons gestimuleerd noch afgekeurd. Alleen de leider is pedagoog en geschiedenisleraar.
Vandaag begint Abdou bij de linkerhand, die naar de woestijn wijst, en werkt dan via zijn arm naar de geplooide schouderpartij toe. Abdel zit rechts op de rug van de leider. Langzaam zakt hij naar beneden. De zon stijgt naar zijn hoogste punt. Hun schoonmaakmiddelen bestaan uit twee emmers, bezems, borstels, dweilen, plastic handschoenen en een bus bleekpoeder. Om de beurt halen ze schoon water uit de vijver midden op het plein. Daar strooien ze een beetje poeder in.
Het is windstil en broeierig. Ze zweten. Ze zwijgen. Ze willen elkaar niets vertellen over hun voetballende zonen. Het luisterend oor van de leider is overal. Ze vermoeden dat er een Dienst tegen Dwarse Dromen in de hoofdstad opereert, die her en der mensen van hun bed licht. Abdou en Abdel hebben ook een droom: eens breekt de tijd aan dat ze zijn beelden niet meer hoeven schoon te maken, dan is er genoeg geld om de hele familie te kunnen onderhouden, maar nu zitten ze nog vast aan hem en betekent ophouden de strop, de kogel of het mes. Ze weten wat ze moeten doen, en ze weten wat ze moeten laten. Ze negeren het geronk van derdehands motoren, ze ruiken de benzinewalmen niet meer. Er is geen vuiltje aan de lucht. Ze eten hun middagmaaltje en drinken zoete thee. Vlak voor vijf uur moeten ze bij de voeten van de leider zijn aangekomen. Als alles goed gaat, zijn die voeten nog vóór zes uur brandschoon.
Maar elders is er iets verkeerd gegaan. Afgelopen woensdag hebben Ahmad en Alaa’ de beslissende uitwedstrijd in hun WK-kwalificatiepoule tegen buurland Cynisië met 3-2 verloren, ondanks dat ze allebei scoorden. Na de nederlaag zijn Ahmad en Alaa’ niet naar de hoofdstad teruggekeerd. Het hele elftal is woensdagnacht van de aardbodem verdwenen. De vaders kennen de strafmaat. Wie niet goed schoonmaakt wordt eerst kort Amerikaans geschoren, wie niet wint krijgt om te beginnen zweepslagen op zijn voetzolen. Waar de straf ophoudt weten ze. De wedstrijd was doorslaggevend. Ook voetbal is een strijd op leven en dood. Sport verbroedert, zegt de leider.
Abdou schrobt nu de bewerkelijke liespartij schoon, Abdel is afgezakt tot de knieholten. In hun donkere hoofd lichten af en toe angstvisioenen op, beelden die gaandeweg duidelijk worden, die ze nooit kunnen wegboenen, die hun armen dreigen te verlammen. Even voor zessen boenen ze gezamenlijk zijn voeten en is hun vrees vermoeide woede geworden. Waar zijn hun zonen, waar hebben ze die elf jonge mannen gelaten, wat doen ze met de bloem der natie? Het antwoord is bekend, daar hoeft niemand een woord aan vuil te maken.
In de rust van de wedstrijd, toen zijn nationale elftal met 2-1 achterstond, had de zoon van de leider – die thuis via de televisie de wedstrijd volgde – opgebeld. In de kleedkamer stonden twee luidsprekers waardoor zijn stem versterkt en vervormd doorkwam. De elf jongens, de trainer en de drie reserves zetten hun theeglazen haastig neer, sprongen in de houding en salueerden. De stem van de zoon van de leider somde de tactische speelfouten op, schold de trainer uit voor slappe hoerenzoon, noemde de voetballers slome homo’s en eiste een klinkende overwinning voor het vaderland. Maar de schrik was in minstens tweeëntwintig benen geschoten.
Na de wedstrijd ging de deur van hun kleedkamer op slot. Op een speciale parkeerplaats in de catacomben van het stadion wachtte de spelersbus. Daarin zaten een paar gewapende reservelijfwachten van de leider.

De voeten van de leider zijn schoon. Hun wekelijkse beeldenronde zit erop. Abdou is doorweekt. Hij schuift de ladder in tot een draagbaar formaat en bindt de bezems eraan vast. Hij wacht op Abdel, die de andere schoonmaakspullen verzamelt.
Dan horen ze vaag het geluid van sirenes. Die komen steeds dichterbij, overstemmen het verkeerslawaai op het plein en zwellen aan tot hun trommelvliezen lijken te scheuren. Ze drukken hun handen tegen hun oren en knijpen hun ogen dicht. Maar ze zijn gezien, ze zijn gehoord, ze ruiken de benzine al.