Voor dit slotnummer van Raster stuurden we begin oktober van vorig jaar de volgende brief aan een reeks auteurs die vanaf 1977 vaker aan het blad hadden meegewerkt – het was tevens de aankondiging van het einde van Raster.

Geachte Rastermedewerker, we houden ermee op; na 168 boeken is het mooi geweest. Raster bestaat sinds 1967 en als ‘tijdschrift in boekvorm’ sinds 1977. De oogst is 125 afleveringen en ernaast nog eens de nodige echte boeken. Na deze jaargang houdt de redactie het voor gezien, dat wil zeggen: de dertien auteurs die in wisselende bezetting deel van de redactie hebben uitgemaakt en tot het einde toe met het blad verbonden waren.

Raster is weliswaar een tijdschrift geweest dat door de redactie gemaakt werd, waarbij de thema’s de rode draad waren, maar zonder een reeks auteurs en vertalers die regelmatig aan verschillende nummers meewerkten hadden we die nummers nooit zó kunnen maken als ze uiteindelijk vorm kregen.

Het laatste nummer dat we willen vertonen wordt een dubbelnummer (123/4) en daarin proberen we zoveel mogelijk medewerkers bij elkaar te brengen, in de hoop dat al die miniaturen tezamen een beeld van het blad op ware grootte te zien geven.

Daarvoor vragen we om een bijdrage van maximaal vijf pagina’s, in welk genre dan ook. Ook dit nummer draait om een thema, het Einde (FIN), en dat is bij voorkeur niet het einde van Raster. Met in het achterhoofd het fameuze Vergeetwoordenboek (Raster 58/1992, nadien nog eens in uitgebreide vorm verschenen in de reeks Rasterboeken) staat de redactie zoiets als een Alfabet van verdwenen dingen voor ogen – dingen, maar het kunnen ook personen, gebouwen, plaatsen enz. zijn. De vertalers vragen we hun keuze als het kan op het thema in te stellen. Redden wat er te redden valt; het woord is aan de medewerkers, schrijvers en vertalers.

Nagenoeg alle aangeschreven medewerkers reflecteerden op het verzoek van de redactie. Een echt alfabet van verdwenen dingen is het niet geworden, al gaan de meeste bijdragen op een of andere manier wel over beginnen en eindigen. De alfabetische volgorde is hierna niet die van dingen maar van medewerkers: auteurs en vertalers.

Zoals de vier handen op het omslag van de eerste aflevering in 1977 verwezen naar de vier redacteuren die zich daar presenteerden, met eigen werk, vertalingen en introducés, opent het laatste nummer met bijdragen van alle redacteuren die sinds 1973 in de redactie hebben gezeten. Dat was het jaar waarin het eenmanstijdschrift van H.C. ten Berge overging in een reeks van Rasterboeken, om in 1977 als ‘tijdschrift in boekvorm’ herboren te worden. In volgorde van opkomst (wanneer een redacteur vertrok werd zijn plaats per coöptatie door een ander ingenomen) waren dat: H.C. ten Berge, Kees Nieuwenhuijzen (enigszins een buitenbeentje omdat hij als vormgever vanaf 1967 tot 2009 met het blad verbonden is geweest; vanaf 1987 ook als redacteur), Jacq Vogelaar, Pieter de Meijer, Lidy van Marissing; en vanaf 1977: Bernlef, Hans W. Bakx, Cyrille Offermans, Hans Tentije, Willem van Toorn, Nicolaas Matsier, K. Michel, Marjoleine de Vos en Piet Meeuse. De oudredacteuren vormden een redactieraad, die tot het laatst heeft gewerkt. Dit zijn de mensen die Raster al die jaren hebben gemaakt.

Het is niet het blad van een generatie, maar ruim genomen horen alle redacteuren wel tot één generatie. Wijzigingen in de samenstelling van de redactie waren nooit bedoeld als verjonging; na ruim veertig jaar is er evenmin een poging gedaan het blad aan anderen als erfgoed mee te geven. Wie wil moet zelf maar een tijdschrift oprichten.

Vanaf het eerste en het tweede begin is Raster het blad van de redactie geweest, een werkplaats van en voor de redacteuren c.s.. In de praktijk betekende dit dat alle leden van de redactie op enigerlei wijze bij elk nummer betrokken waren: bij het uitdenken van de thema’s, de organisatie (de redactie heeft altijd alles zelf gedaan, een hiërarchie was er niet; er is ook nooit gestemd), en vooral zoveel mogelijk schrijvend en vertalend. Afgezien van een aantal recente afleveringen zijn nagenoeg alle Rasters vanaf 1977 het werk van de hele redactie geweest.

Raster dreef op ideeën; je kunt de wisselende themanummers ook als improvisaties zien, die een patroon of liever patronen vormen. Daarin zijn echte boeken te onderscheiden als ‘Gestoorde teksten’, ‘Vergeetwoordenboek’, ‘De literaire getuige’ of ‘Bestiarium’ 1 & 2, maar er passen evengoed afleveringen in als die over jeugdliteratuur, het vertellen, imaginaire reizen, eten, kitsch, tekenen, zwijgen, nuttige gedichten, Ars Moriendi, Nee, flessenpost enzovoort; ook nummers over minder bekende genres als het prozagedicht, de groteske, het fotobijschrift, de levensloop, of fictieve genres als de pilroman,

meneer, dictatorroman, of uitgebreide introducties van belangrijke, hier te lande minder bekende auteurs. In alle nummers stond poëzie, van Nederlandse en buitenlandse dichters, zoals er in het algemeen veel aandacht was voor buitenlandse literatuur, vanuit de elementaire gedachte dat de Nederlandse literatuur ondenkbaar is zonder de buitenlandse, de oudere en de jongere. Er zijn enkele afleveringen die in hun geheel over Nederlandse schrijvers gingen (Gilliams, Schierbeek, Dresden, Fens); meer nummers werden opgebouwd rond het werk van een buitenlandse auteur (van Barthes, Kiš, Themerson, Sjalamov, Diderot, Ben Jelloun enz.) of één boek: Bouvard en Pécuchet, De man zonder eigenschappen, Gulliver. Veel van die auteurs hebben hun thuishaven in wat we de schaduwbibliotheek noemden, de imaginaire bibliotheek van belangrijke en niettemin nauwelijks waargenomen of alweer vergeten boeken; in de aldus getitelde aflevering (93/ 2001) betrof het recente literatuur.

Een drijfveer bij dat alles is steeds nieuwsgierigheid geweest, belangstelling voor het onbekende, enthousiasme voor nieuwe ideeën en ontdekkingen. Daarbij heeft steeds ook de vraag meegespeeld: waar gaat het ons (de redactie) om in de literatuur? ‘Literatuur als avontuur’ was een motto.

Waar gaat het om? – dat is meestal belangrijker dan te weten waarover iets gaat of welke positie men inneemt op de literaire landkaart. Wat literatuur over de reëel bestaande werkelijkheid te vertellen heeft is een kwestie van hoe en wat, van interpretatie dus en dictie, en niet domweg van onderwerp, zoals te vaak verondersteld wordt. In zekere zin gaat minstens een kwart van alle honderdzoveel Rasters over lezen of schrijven, over lezen én schrijven, lezen ook in allerlei afgeleide betekenissen: het lezen van machines, de stad, het lichaam, kaarten, foto’s, schilderijen, levens, zinnen, sporen, landschappen, plekken, dingen; het herlezen van klassieken, herinneringen, jeugdlectuur. Wanneer het over lezen en schrijven gaat, gaat het altijd om meer. De een mag zeggen dat de hedendaagse werkelijkheid niet meer vertellend is, zoals Musil deed toen hij over zijn hoofdpersoon opmerkte dat deze zijn epische onschuld was kwijtgeraakt (waarmee hij bedoelde dat een individu onmogelijk de hele werkelijkheid kan overzien). Anderen stellen zelfs dat de wereld niet (meer) leesbaar is; een auteur als Calvino, die niet voor niets in Raster vaker als inspirator figureert, reageerde daarop met te zeggen: ‘en toch moeten we proberen haar te ontcijferen’. Dat is de sleutel voor een bepaalde kijk op literatuur en werkelijkheid.

Bij elk onderwerp stond de vraag voorop: wat heeft de literatuur daarover te melden, wat is er met literaire middelen over te zeggen; of praktisch geformuleerd: wat kan de redactie met de haar ter beschikking staande middelen over het onderwerp zeggen? Als de stad onderwerp was, werden daar geen architecten, planologen of andere deskundigen bij betrokken, maar ging het in de eerste plaats om de geschreven en vertelde stad. Om welk onderwerp het ook ging, telkens was de vraag of de literatuur er iets over kon zeggen wat met andere middelen en media niet zou kunnen. Kennelijk heeft de redactie in al die jaren het geloof in de literatuur niet verloren; de vraag is dan uiteraard: welke? Als zich in de loop van de tijd veranderingen in Raster hebben voorgedaan, zijn het eerder verschuivingen dan dat het roer om de zeven jaar werd omgegooid. Verschuivingen in aandacht, accenten en voorkeuren. Je kunt ook zeggen dat met de veranderingen in de wereld ook kunst en literatuur veranderen, die daarop reageren, wat nogal eens betekent dat ze antwoord geven op vragen die ze eerst zelf moeten formuleren. Een nummer over de dictatorroman bijvoorbeeld ziet er anno 2002 anders uit dan een nummer over satire vijftien jaar eerder. Als het in nummer 61 (1993) over vertellen ging, werd het thema anders benaderd dan in nummer 13 (1980), en in 118 (Fictieve biografieën, 2007) weer anders. Toen in 1994 diverse auteurs antwoordden op de vraag hoe literatuur kan reageren op de actualiteit, had de titel ervan even goed ‘schrijven tegen de actualiteit’ (kan literatuur tegen de actualiteit?) kunnen heten als ‘schrijven in de actualiteit’, zoals de titel van Raster 67 luidde.

Vanaf 2005 kwam het accent weer meer te liggen op de boekvorm; het werd nu meer een boek in tijdschriftvorm. Indertijd was een argument voor de boekvorm dat het literaire tijdschrift als heterogene verzameling van bijdragen weinig meer te bieden had. Inmiddels varen bijna alle nog overgebleven literaire tijdschriften onder de vlag van een thema – soms verwatert die opzet tot de keuze van een onderwerp; enigszins zoals dit dubbelnummer, zij het dat de dubbele agenda van de redactie ook voorzag in een tableau de la troupe, een soort Reigen: een zwaankleefaan van bijdragen van medewerkers.

Gezien het aandeel van vertalingen in alle voorafgaande nummers, was het logisch de vertalers, vaak actief in het introduceren van buitenlandse dichters en schrijvers, de vrije hand te laten in de keuze van hun auteur.

Ja, zo ziet een verzameling van schrijvende lezers van Raster eruit – een veelzijdig en daarom mooi (zelf)portret van het blad zoals het was en is: een werkplaats waar literatuur mogelijk werd gemaakt: Raster alias WEMOLI.