1
We stonden voor het raam, mijn vrouw en ik,
en zagen een huilende man die uitkeek
over het lege plein. Gisteren was de laatste dag
van de zomer; vandaag was het herfst;
een harde knip heet dat, zei ik tegen mijn vrouw
terwijl naast ons de baby van de buren huilde,
een zwarte lijkwagen het terrein opreed.
2
Dood bracht haar zwembad
tot zwijgen op de dag
dat ze stierf, zweefde boven
haar speelgoedhondjes;
was afwezig tijdens
de begrafenis.
(vrij naar Bob Dylan)
3
Op de heuvel ligt een oude villawijk;
je kunt daar zien hoe de rijken
Ze gingen elke avond uit in een stad
die niet meer bestond.
4
Een schedel bezet
met diamanten;
een kat die na
haar dood
wordt verlaten
door de vlooien.
5
Hij is onder ons, niet herkend: een kapper, een kantoorbediende,
postbode, bodybuilder, danser, hondenuitlater,
tandarts, een blinde bedelaar met een centenbak
die een kerstliedje zingt.
Een etaleur van een warenhuis die een nepvuur aansteekt
terwijl zijn vader en moeder toekijken met bevroren
glimlachen – als de straat zich leegt en het zelfs tijd is
voor de begrafenisondernemer en de laatste kelner.
O dakloze oude man in het portiek, je gezicht half verscholen,
ik zou zelfs de zwarte kat die de straat oversteekt niet
willen uitzonderen; de lamp die in de ondergrondse boven
ons bungelt als de metro stopt.
(vrij naar Charles Simic)
6
Hij kon zich niet meer oprichten,
zij vertelde wat er buiten
gebeurde –
een zak in de wind,
een kind dat probeerde
te vliegen – de eerste
sneeuw, vroeg dit jaar.
En boven het ziekenhuisbed
de televisie, er was
een documentaire waarin hij
En hij kwam aan het woord,
hoorde zijn dochter terwijl
ze zijn koude hand streelde,
sprak ook na zijn laatste adem.