1. Met ‘lang gedicht’ wordt niet een genre aangeduid, maar worden alleen twee bepaalde aspecten van de expressiemiddelen benoemd: de lengte en de (min of meer) gebonden vorm.
2. Een genre wordt bepaald door een voor enige tijd stabiele keuze van een combinatie van een expressiemiddel, een uitingswijze en een inhoud. Alle drie die factoren hebben iets te maken met de sociale functie die het genre voor enige tijd vervult.
3. Onder expressiemiddelen versta ik elementen als proza of versvorm, maar ook lengte en geleding of visuele vormgeving: alle aspecten die zich direct aan de waarneming voordoen. Andere kunsten maken gebruik van andere expressiemiddelen: klank van stem of instrument bijvoorbeeld, of kleur van olie- of waterverf. Maar ook in andere kunsten spelen lengte of formaat en geleding een rol bij de genre-aanduiding.
4. Onder uitingswijze versta ik de manier waarop een uiting georganiseerd is, in monoloog, dialoog of polyloog en de taalhandeling die de uiting karakteriseert, een gebed, een oproep, een vertelling of een beschrijving bijvoorbeeld.
5. De inhoud is het geheel van wat gezegd wordt, een geschiedenis of een (gemoeds)toestand bijvoorbeeld. Als de inhoud een geschiedenis is, is op dit niveau ook het verloop van belang: tragisch of komisch bijvoorbeeld.
6. De geschiedenis van de literaire genres kan gezien worden als een wisseling van combinaties, die voor enige tijd zo stabiel zijn dat ze noodzakelijk lijken. Een achttiende-eeuwse aanduiding van de roman als een komisch epos in proza betekende in de achttiende eeuw een vrijwel onmogelijke combinatie: een epos was niet komisch en niet in proza.
7. De strengere ordening van het expressiemiddel die het gedicht kenmerkt ten opzichte van een tekst in proza lijkt effecten te dicteren die met de waarneming op de korte termijn samenhangen: rijm, ritme, alliteratie. Zo worden versregels, strofen en korte gedichten makkelijk onthouden. Maar toch speelt een ritme van de lange termijn ook een rol in het lange gedicht bij uitstek, het epos. ‘Zo dicht Ariosto,’ schijnt de vroeg negentiende-eeuwse Italiaanse dichter Foscolo gezegd te hebben, toen hij voor het eerst aan de kust van de oceaan stond. Daarbij dient bedacht te worden dat de Orlando furioso, die Ariosto in de 16e eeuw componeerde in achtregelige strofen, langer is dan de Ilias, de Odyssee en de Aeneis tezamen. En Dante rijmt in zijn Divina Commedia ook over heel grote afstand: Inferno, Purgatorio en Paradiso eindigen alledrie met het woord ‘stelle’(sterren).
8. Het zijn deze lange-termijneffecten van strenge ordening van het expressiemiddel die in de moderne literatuur vrijwel verloren schijnen gegaan te zijn, ook als op het niveau van de inhoud soortgelijke effecten worden nagestreefd. Beweerde Zola niet dat hij in zijn naturalistische romans ook symfonische ordeningsprincipes volgde?
9. Ofschoon traditionele vormen van ordening als vast metrum en rijm in de twintigste-eeuwse poëzie vaak verlaten zijn, is ook deze poëzie gekenmerkt door ordeningsprincipes die strenger zijn dan die van het proza. Het vrije vers is nog geen prozaregel.
10. De strengere ordening van het expressiemiddel gaat in de moderne literatuur zo samen met het korte gedicht dat we dat als de ‘natuurlijke’ combinatie zijn gaan beschouwen, met overigens flink wat concessies aan minder korte teksten als La jeune Parque van Valéry of The Waste Land van Eliot. Het lijkt of de spankracht, van de schrijver en van de lezer, voor wat betreft de aandacht voor de strengere ordening van het expressiemiddel niet veel verder reikt dan zo’n 6 à 800 versregels. Ter vergelijking: dat is zo de gemiddelde lengte van één van de 46 canti van de Orlando furioso, terwijl een van de 100 canti van de Divina Commedia wel zo’n 145 versregels kan tellen. Dit is de waarneming van een feit, geen waardeoordeel.
11. De grote doorbreking van de ‘natuurlijke’ combinatie in de twintigste eeuw wordt gevormd door The Cantos van Ezra Pound, die op het niveau van de expressiemiddelen gezien kunnen worden als een poging om een heel repertoire aan traditionele dichtvormen maar ook aan vormen van proza te dwingen binnen de ordening van de moderne dichtvorm. In die veeltaligheid doet Pound denken aan zijn leermeester Dante, op wie hij zich trouwens ook inspireerde voor de lengte en de geleding (‘i canti’ van de Divina Commedia) van zijn werk. Voor zover er in de Cantos versregels te tellen zijn, komt Pound overigens met de eerste 71 Cantos dichter in de buurt van de Orlando furioso dan van de Divina Commedia. Aan spankracht in dichtvorm ontbrak het de schrijver in ieder geval niet. Maar het heeft er alle schijn van dat de moderne lezer die spankracht maar moeilijk kan opbrengen, als je kijkt naar het verschil in succes tussen The Cantos en bijvoorbeeld Ulysses.
12. Dat het de lezer en de schrijver in de moderne literatuur in het algemeen niet aan spankracht ontbreekt leert een blik op de omvang van de roman: in dit genre zijn er in de negentiende en de twintigste eeuw ongetwijfeld teksten die in totale lengte de vergelijking met Ariosto’s meesterwerk glansrijk doorstaan.
13. Hoewel de roman zeker streeft naar een voorstelling van alle verscheidenheid van het proza van de wereld (zie Bachtin), is er toch ook in sommige romans een tendens waarneembaar naar een zodanige bewerking van het expressiemiddel taal, dat die heel dicht in de buurt komt van de strengere ordening van het gedicht, zonder in enige traditionele zin ‘dichterlijk’ te worden. Kijk maar eens naar de rijkdom aan procedures op dit niveau in de Ulysses van James Joyce, die niet toevallig zijn Dante goed kende. Sommige romans kun je lezen als een antwoord in proza op de uitdaging van de dichtvorm. Het is niet verwonderlijk dat sommige dichters van het korte gedicht een antwoord in dichtvorm proberen te vinden op de uitdaging van de roman. (Dit bij wijze van spreken. Het maakt natuurlijk niet uit of een romancier zich uitgedaagd voelt door de dichtvorm: het gaat om de conditionering door de schijnbaar natuurlijke combinatie.)
14. Die uitdaging moet dan gezocht worden op het niveau van de expressiemiddelen in de rijkdom van het proza van de wereld, maar ook op het niveau van de uitingswijze, in de veelstemmigheid, in de lange vertelling en de beschrijving, en op het niveau van de inhoud in de geschiedenis.
15. In de uitingswijze liggen moderne korte gedichten en moderne romans waarschijnlijk veel dichter bij elkaar dan je onder invloed van een strikt genre-gebonden kritische en wetenschappelijk benadering zou denken. Verteller en personages, allerlei vormen van citeren van verschillende sprekers, we zijn gewend daar op te letten in de roman en de narratologie heeft haar terrein meestal beperkt tot teksten die zich als verhalen aandienen. Maar je hoeft die genre-gebonden oogkleppen alleen maar af te doen om in moderne dichtbundels een rijkdom aan vertellingen te vinden, aan vertellers en personages, die het woord van de dichter-verteller overnemen. Op dit niveau maakt de lengte een grotere afwisseling mogelijk, en de uitdaging van de roman in de richting van de maker van korte gedichten zit in die grotere afwisseling veeleer dan in een kwalitatief verschil.
16. Op het niveau van de inhoud zit de uitdaging vooral in de lange geschiedenis met veel episoden, liefst in verband gebracht met de grote gebeurtenissen van de ‘echte’ Geschiedenis. Dat is natuurlijk maar één mogelijkheid van de roman, maar het is de mogelijkheid waarin de roman het verst staat van het korte gedicht. Dicht bij elkaar naar de inhoud kunnen beiden staan in de vertelling of de beschrijving van één unieke persoonlijke ervaring maar in die nabijheid lijkt de uitdaging juist niet te zitten. De Cantos van Pound lijken wat dat betreft representatief, terwijl ook het voorbeeld van Dante nog niet uitgewerkt lijkt, ook al is de werking niet direct aanwijsbaar. Het is of de lengte van het gedicht een epische dimensie van de inhoud met zich brengt. Dat gaat op, in meerdere of mindere mate, voor de paar recente voorbeelden die ik hier bij de hand heb: The Golden Gate van Vikram Seth, History. The Home Movie van Craig Raine, Addio Lenin van Vincenzo Cerami, La camera da letto van Attilio Bertolucci en Viaggio terrestre e celeste di Simone Martini van Mario Luzi.
17. Wijzen deze voorbeelden uit twee verschillende taalgebieden op een tendens in de richting van een grotere gangbaarheid van de combinatie dichtvorm, lengte, vertelling en episode-rijke geschiedenis? Of zelfs op aflossing van de dominante roman in proza door de roman in dichtvorm? Het is wat vroeg om daarover te speculeren. Maar twee waarnemingen zouden bij de beantwoording van die vragen in ieder geval een rol moeten spelen. 1) De geschiedenis met een rijke afwisseling aan episoden heeft in onze tijd een expressiemiddel in de film die, in de huiskamer voor de televisie genoten, een geduchte concurrent is geworden voor de roman. Zou het dwaas zijn te veronderstellen dat dit wel eens zou kunnen leiden, als reactie, tot een concentratie op het talige expressiemiddel en zo ook tot een frequentere keuze voor de dichtvorm? 2) Het lange gedicht, of het nu van meer traditionele versvormen gebruik maakt of van vrijere vormen, is toch vrijwel altijd moeilijker leesbaar dan een roman in proza: het talig materiaal vestigt meer de aandacht op zichzelf, dwingt tot langzamer lezen en verscherpt het semiotisch bewustzijn, het bewustzijn dat we de werkelijkheid niet direct waarnemen maar door onze eigen geconstrueerde filters met hun eigen conditioneringen. Ook in dit opzicht zou de roman in dichtvorm wel eens een reactie kunnen vormen op de schijnbare transparantie van het televisiescherm.
18. Maar anderzijds, waarom zou het lange beeldverhaal van de film eigenlijk niet begeleid kunnen worden door tekst in dichtvorm? Voor de toekomstige ontwikkeling van de genres vormen misschien de combinaties van expressiemiddelen die door de moderne media mogelijk gemaakt worden wel een interessantere uitdaging dan die waar het in deze notities over ging.