Wat er achterbleef
uit de brullende zee
in dit landelijk album
pal en laag oprijzend
tussen straffe akkers
(pijlen wijzen erheen)
niet meer dan foto-
grafieën, beelden van
ankers in de grond
geslagen; urn en munt
pochend en blazend
hoe vroeger ziedde
hier rokende voortijd
golf en mammoets
tand, oeros, hoorn en
helm doodstil schreeuwende
hun triomf uit; het dof
karkas van de schuit
die eenmaal verging
sist herfstelijk je
toe ‘Hiep hiep hoera
voor de eindiging’;
psalmzingend lonkt
de wal naar de as-
faltweg van ‘t drang-
hek om Schoklands
museum ver vandaan,
oud-eiland, brokkelend
in zee tot de roeiboot
de laatste Schoklander
voer naar veilige rede
in zoet 1859 en de paal
(lucifer die wacht op
ontbranding, paal gewijd
aan de verdrogende god
waar het water in op-
klom, hoger en hoger;
land valt hem te voet)
wijst in stille meters
de lucht aan, met meeuw
versierd voor de blikken,
die de heel oude kleur
kreeg van vergeefsheid,
van sage in ongeloof
veranderd ten behoeve
van kras je naam maar
terloops ergens in neer.
1974-1994