Morgen zal er een begrafenis zijn. Trommels kondigen de dood aan van een inwoner van Pégué. De nacht zal vervuld zijn van tamtam en fakkels zullen worden rond gedragen. De zorg voor de ziel van de dode is begonnen. De dode zelf zal worden bijgezet in een van de laagste grotten van de rotswand. Tamtam en dans, maskers en gezang zullen de kracht van zijn ziel bewaren voor de levende gemeenschap der mensen. Hij mag niet verloren gaan en het ritueel zal hem voor altijd bewaren. Zijn broers hebben het lichaam gewassen met vers geput water en gebalsemd met karité-vet. Het hoofdhaar van de dode wordt geschoren en in een kalebaslepel gelegd. Smalle banen weefsel wikkelen zij om de dode; zij trekken hem zijn beste kleren en sandalen aan. Hij wordt gewikkeld in een grote katoenen deken, die met katoenen koorden wordt vastgemaakt; alleen zijn voeten blijven vrij. In een hoek huilt stil zijn weduwe, het hoofd in de handen.
Vrienden maken een draagbaar van aan elkaar gebonden takken en dragen de dode naar het dorpsplein. Er wordt een kip geofferd. Een oude man spreekt de dodenformule uit. De grote jager Ambigu Dolo is gestorven. Alle aanwezigen danken de dode voor wat hij deed.
 
dank voor de gierst
dank voor het wild
dank voor gisteren
dank voor de goede daden.
 
Daarna wordt de dode in de grafgrot bijgezet. Zijn kinderen hebben hem gezien, volwassenen hebben hen verteld dat hun vader tot zijn voorouders verenigd werd.
Onder het graf liggen de draagbaar en de lepel met haren, De sandalen en de lijkdeken worden tot een bundel gevouwen en mee teruggenomen. Zij vertegenwoordigen de dode bij het verdere dodenritueel. Vrienden van de dode brengen gierst en stroken katoen naar het sterfhuis om hem te eren; de weefsels krijgen een plaats aan de gevel, samen met huiden en andere jachttrofeeën. Tegen het huis wordt een trap gezet, gemaakt van een gevorkte boomtak. Buurvrouwen komen klagen, zij zwaaien met lege kalebassen.
 
Gegroet Amma
het hoofd van een goed man is gevallen
Kind, kind heeft een stok genomen en zijn buik gevuld
heeft een hond genomen

heeft hond naar huis gebracht
heeft geitenmelk in bek van hond gegoten
hond werd gevuld

hond werd groot
Kind is met stok en hond op weg gegaan
naar de rimboe

naar de brousse
hij heeft wilde vogels gezien
‘Loop, loop’

de hond heeft het wild gegrepen
slecht voor het wild

het is vlees
kind stopt vlees in zak
kind keert terug naar het dorp
thuis wild in houten nap

gooit het kind water in aarden pot met kalebas
ontsteekt het vuur

plaatst pot op ‘t vuur
het grote vuur
het hart van de pot beweegt
het wordt gloeiend

het vlees wordt gaar
je vader heeft het vlees gegeten
kind met de stok

en heeft zijn maag gevuld
hij heeft het in zijn mond gestopt
zijn buik werd vol

je broer heeft het vlees gegeten en is verzadigd
je moeder heeft het vlees gegeten en is verzadigd
je vriend heeft het vlees gegeten en is verzadigd
jij, jij was een goed mens

goede brousse, goede kou, goede zon
je bent de rimboe ingegaan

de tortelduif ziet je
de haas ziet je
de jakhals ziet je
de aap ziet je

de tortelduif op een tak heeft goede woorden gesproken
alle mannen hebben je vlees gegeten en zijn verzadigd
je was een goed mens

alle mannen hebben bier gedronken
goede rimboe goede brousse

jij,je bent vertrokken naar de grot
je bent op weg

moge Amma de kwade geesten in een gat wegstoppen
moge hij geven de goede dingen

moge Amma je de weg wijzen
jou in je grot van steen
de zangen van de grot van steen zullen je lichaam
binnendringen oh gegroet, gegroet

helaas, vrede zij met je
je hoofd is gevallen
de hond is verloren.
 
De buurvrouwen zwaaien met lege kalebassen, de kalebas is nutteloos geworden, er hoeft geen voedsel meer in. De weduwe komt naar buiten en schraapt met de lege kalebas over de grond. Samen zingen ze treurliederen.
Plotseling het rythme van trommen en bellen. Groepen jagers komen het dorpsplein op, gebarend als in een schijngevecht; zij zwaaien met speren, bogen en geweren. Een tiental klimt naar het dak van het dodenhuis. Schoten, geroffel, kreten schallen op het plein en op het dak worden met overgave schijngevechten gehouden. Kruitdamp trekt over het plein. Even plotseling als het schijngevecht begon, houdt het weer op. De eerste zorg voor de ziel van de dode, de grote jager, is achter de rug. Zijn nyama weet zich gesterkt en kan rekenen op alle steun om hem veilig over te brengen naar het voorvaderhuis.
In de middag opnieuw, nog grotere schijngevechten. De salvo ‘s zijn niet van de lucht. Boogschutters schieten pijlen in houten schotten, de menigte deint op het rythme van de trommen. De weduwe zit met de vrouwen en verwanten bij een rotsblok en schraapt met de kalebas de aarde; de bundel van het lijkkleed ligt bij haar. De jagers komen in gesloten formatie onder daverende tamtams naar de vrouwen; zij stelen het lijkkleed en brengen het naar het dak van het sterfhuis. Dit gaat door tot de duisternis valt.
In de avond nadert een grote groep fakkels het dorp. Zij vormen een cirkel op het plein en voeren woeste vuurgevechten uit. Vóór het huis van de dode zitten zijn jachtvrienden bij een vuurtje en schroeien hun mond met stukken brandend hout; een teken van rouw. Zo gaat het dagenlang door.
En wij horen:
 
de meester van de gierst
de meester van het houweel
de goede akker
de hak is gebroken
de mannelijke hak
de vrouwelijke hak
de bijl is gebroken
het schelpgeld is gebroken
de rimboe is vernield
de tranen van je vrouw stromen over haar buik
de tranen van je zuster stromen over haar buik
tranen vullen de ogen van je broer
de gierst is gebroken
de rijst is gebroken
de hond is er snel vandoor gegaan
hij heeft katoen in zijn zak gestopt
en is teruggekomen naar zijn dorp
hij heeft het gegeven aan de vrouwen en meisjes
zij hebben snel de stroken geweven
en aan de man gegeven
de man ijlde naar de markt
om de stroken te verkopen
hij heeft kippen voor het huis gekocht
hij heeft schapen voor het huis gekocht
hij heeft geiten voor het huis gekocht
hij heeft een koe gekocht
een paard gekocht
schelpgeld meegebracht
helaas, helaas hij is gestorven
 
Maar het feest gaat door. Het is een begrafenisfeest, ‘pour amuser les morts’, om de doden te vermaken en… om zichzelf te vermaken. Er wordt gelachen en gedanst, en wordt geschoten met een ijver en verve, dat menigeen met hagel in zijn kuiten huiswaarts keert. Het is een feest, want doden en levenden treden met elkaar in kontakt en behouden al feestend de grote eenheid van leven en dood waarin de Dogon leven. Er gaat niets verloren dan de tranen. Men leeft en werkt met, voor en door de doden. Het rijk is niet gescheiden. Om de zestig jaar houdt men de Sigi. Een feest voor alle gestorvenen in die zestig jaar. Dan komen de grote Sigimaskers, die buigen en zwaaien ter aarde. Amma gekust door leven en dood.
De ouden van Yoego Dogoeroe, het Mekka der Dogon, gaan om het jaar naar een grot ten noorden van het dorp; zij drinken er bier en leggen een knoop in de kalender voor zestig jaren. Zij hebben tot taak het tijdstip van de Sigi vast te stellen, het grote feest van de eerste dode, dat eenmaal in de zestig jaar wordt gevierd en een jaar lang duurt.
In Ogol gaat de grote dama, het begrafenisfeest beginnen. Het plein is nog leeg. Stilte en voelbare spanning. Sterker worden de tonen van een dubbeltonige klok. Er verschijnt een met kaurischelpen bezet masker op het plein, licht heen en weer dansend; lichaam en armen geborgen onder zwarte vezelkransen. Met een slaghoutje gaat hij over de wanden van een ijzeren dubbelklok, Wie maakte de klok? De smid. De smid die altijd buiten het dorp woont. De smid wiens vuur het vuur van de zon is, dat de oersmid op aarde bracht. De smid werkt dan ook alleen overdag. De smid brengt met zijn hamer slaande op het aanbeeld de donderslag der schepping steeds opnieuw op aarde. De smid is de man, die zodra hij nadert alle ruzie doet verstommen. De smid is een buitenbeen, één been in de hemel, één been op de aarde. Zijn beroep is erfelijk. Hij doet aan geen maskerdansen mee. Maar zijn dubbelklok schalt door de Sigi.
Nu verdwijnt de dubbelklok. Haar tonen verklinken en gaan op in het gepraat van oude en jonge mannen die op het plein verschijnen. Uit een straatje komen twee trommelaars, met vlakke hand slaan zij de grote spantrommen. Fel krijsend springen zes gemaskerde figuren het plein op; zij dansen sidderend om de trommen en gaan naar het dodenhuis; zij dansen verder op het dak.
Nieuwe groepen komen. Woeste Walumaskers met hoorns. Kanagamaskers met vleugels, lange Sirigemaskers uit het voorouderhuis.
Allen dicht opeen op het dak. Peulvrouwenmaskers. De Peuls zijn de erfvijanden van de Dogon, jarenlange strijd woedde er tussen hen. Toch is Peulvrouw goed als Dogonman sterft en op weg naar zijn voorouders is. Zij geeft hem te drinken. Zij maakt de oude strijd die gestreden is aan hem goed.
 
Maskers zéér rood zijn de maskers van Amma
Amma meester der maskers, geeft er een aan de mier
Amma meester der maskers geeft er een aan de termiet
de donder gromt
de mier plaatst het masker boven op zijn huis
de vader van de jakhals sterft
 
Amma die met de aarde trouwde en een jakhals baarde omdat hij de aarde niet kon binnengaan. Een termietenheuvel versperde zijn weg. De aarde werd besneden. Jongens en meisjes worden besneden om de aarde met de voorhuid en hun bloed haar lijden te vergoeden en zelf deel aan aarde en Amma te krijgen. Geïnitieerd verblijven zij afzonderlijk, de jongens in een grot, de meisjes in het open veld. De vrouwen zijn de ‘vreemden’, zoals aarde een ‘vreemde’ was voor Amma, voor Amma haar besneed. De jongens in de grot zingen:
 
Geest die in de bomen woont
vergeef mijn stem
ik moet mijn stem verheffen
opdat ik niet sterf
van voedsel verstoken
en in de grot geworpen
door de vaders
slapen wij niet
slapen onze vaders niet
verstoken en in de grot geworpen
slapen onze moeders niet
geef vaders
geef moeders
geef wie heeft
geef broeders
geef wie heeft
 
De jongens bedelen om voedsel en kaurigeld. De meisjes worden geholpen door de oudere vrouwen. Ieder kent van elkaar de pijn, iedereen herkent in de jongens en meisjes de eigen inwijding. Iedereen helpt hen. Want het is een feest, het binnenkomen in de gemeenschap en daar het volwassen aandeel in deelachtig worden.
 
geef, geef
breng ons naar huis terug
naar het huis onzer vaders
 
En de Dama gaat verder:
 
de maskers zijn gekomen uit de oude wereld
o broeder masker je moet apenoten zaaien
broeder masker zaai geen gierst
 
Alle daken zijn nu gevuld met mensen. Onder doodse stilte komt een lange rij patriarchen waardig het plein op.
 
de mens van de morgen is uitgegaan
uitgegaan is de mens van de morgen
want de dode was dapper
de mens van de nacht schenkt gisteren
vergeving
 
gegroet zij de vrouw van de dode
de eigenaar van het huis
zij zij gegroet
men is uitgegaan en men heeft hem niet gevonden
 
we hebben de hele nacht gedanst
voeten van vuur
voeten van verdriet
om de vreugde van leven
wij hadden de doden gisteren
wij hebben de doden vandaag.
 
Alle maskers zijn op het plein gekomen. Het plein siddert. Kanaga-, Walu- en Sirigemaskers buigen tot de grond. Wilder en wilder tot de dag sterft en de nacht de maskers in zijn armen neemt en terug brengt naar de gewijde grotten.
 
Ga naar de grotten
leg de maskers af
als een oude man is gestorven
werp je je op je knieën
de maskers de zéér rode zijn van Amma
alle maskers zijn de maskers van het oosten
laat het slechte water wegstromen
laat de slechte weg verdwijnen
Amma geve de goede weg
mijn stem is de stem van een hond
mijn mond de mond van een hond
laat het frisse water over jou stromen
laat fris water stromen
 
Doroe Dolo is bij zijn voorouders. De rouwperiode is voorbij. Het leven gaat verder. De maskers rusten in hun grotten. De maskergemeenschap hervat het werk van alledag.
Op ons wachten de grotten in de rotswand, die zich als een uitdaging boven ons bivak bij Pégué verheft.