Toen wij nog op school zaten kwam Bert Schierbeek een lezing houden. Op zaterdagmorgen trad er om de zoveel weken een spreker op in de gymzaal. Dat heette Schooltribune. Iets over cultuur of iemand van Philips over de werking van tv. Bert tekende onmiddellijk na aankomst een grote cirkel op het schoolbord, in de segmenten waarvan hij de woorden lucht en aarde, water en vuur zette (misschien waren het ook andere) – het totaalbeeld opgebouwd uit tegengestelde en aangrenzende gebieden. Dit totaalbeeld uit te drukken, daar was het hem om te doen – dat was wel de portee van wat hij zei.
We waren allemaal gecharmeerd door zijn radicale aanpak van het verschijnsel lezing, hij was lollig en las knetterend. Voor een avant-gardist vond ik hem verrassend boers. Zijn accent was misschien duidelijker Gronings dan nu, maar dat maakte het juist onvergetelijk: die bezeten zinnen gesproken door die hese boerse stem. Enkele wat oud uitgevallen leerlingen stelden tijdens de Vragen de bandeloosheid van dit soort literatuur aan de kaak. Bert had niet eens hoeven antwoorden: hij hàd het en zij zouden het waarschijnlijk nooit krijgen.

Omstreeks die tijd kwam ik ook in het bezit van ‘Het Boek IK’, uitgegeven op grauw papier en met een heel intrigerende, eigenlijk lelijke omslag. Dat woord Ik dat gedurfd de hele pagina vulde. Ik wist natuurlijk niet hoezeer Bert zich door het raadsel van het ik getild en opgeheven voelde (wat is zo bijzonder aan dat ik… )
Ik slaagde er nog niet in het hele boek uit te lezen, maar er stonden zinnen in die je altijd bijblijven, omdat ze hun betekenis nooit helemaal prijsgeven, zoals: wie het einde niet heeft gezien zal dit geloof nooit begrijpen.

In 1972, toen ik met Bert aan het werk ging, las ik ‘De andere namen’. Dat duurde drie maanden. Bert zei tegen iemand: ‘Het heeft hem net zoveel tijd gekost om het te lezen, als het mij kostte om het te schrijven.’ Ik voelde het als een compliment, terwijl ik gewoon erg traag lees. Vaak glijdt de concentratie weg en moet je een paar bladzijden terug. Er staan ook veel referenties in die ik niet ken. Ik geloof dat Bert vindt dat er een hoop onbekend, ongeweten mag blijven – als je het maar weet. Maar ook werd ik hele stukken meegesleept door de ritmische verschuivingen van kleuren en betekenissen, door afmetingen, drift en stem. Een werkelijkheid vormt zich. Een wereld gaat open.
De opvatting, dat mens en die door zeer velen aardig gevonden worden, oppervlakkig in hun contacten zijn, wordt door de praktijk van Schierbeek weerlegd. Het verblijf op zijn eiland Formentera, waar hij ons had heengebracht om er onze film op te nemen, bracht een bijna ononderbroken reeks ontmoetingen met oude en nieuwe bekenden die allemaal evenveel prijs stelden op zijn aanwezigheid. Het terugvinden van dierbare herinneringen, het in zich opnemen van al die mensen en plaatsen was voor hem van zo’n allesoverheersend belang, dat de filmopnamen maar traag op gang kwamen. Ieder onderwerp werd een ontmoeting. Als de ontmoeting tot stand kwam, was voor Bert de film eigenlijk al gemaakt. Hij was zo sterk betrokken bij de mensen die we filmden, dat hij dikwijls luid pratend het beeld inliep. In menige scène hoorde je zijn bulderende gelach ergens op de achtergrond, terwijl niets in het beeld reden tot vrolijkheid gaf. Er was voor hem geen onderscheid tussen de posities vóór en achter de camera. Hij kon geen toeschouwer zijn zonder deel te nemen.

(Onlangs stond ik tegen Sjef Diederen een beetje te klagen over het thema tijdnood. Als ik wat tot stand wil brengen, moet ik zoveel uren met mijn werk bezig zijn dat ik mijn vrienden verwaarloos. Ik verbaas me over Bert, die een groot oeuvre heeft geschapen terwijl hij toch gezellig tussen de mensen rondgaat. ‘Ja maar Bert die doet zijn werk al pratend, hè. Hij haalt het direct uit de mensen,’ zegt Sjef. ‘Kijk maar het nieuwe boek “Weerwerk”, wie daar allemaal aan het woord zijn.’)
Voor zo’n schrijver is ieder ander medium dan het woord te traag. Het waarnemen, reageren, denken gebeurt in het leven. Het schrijven is slechts het openen van de verbinding tussen het leven en de wereld van de fantasie, ook wel het Andere genaamd.
Toen ik dat begrepen had liep de film op rolletjes. We wisten hoe we de rollen moesten verdelen. Wat voor observaties droeg hij daar achteloos aan! De slager met het schaap op de brommer, de ezel die in een tractor verandert, het gemeenschappelijk getto voor gasten en gastarbeiders. Alles wat Bert mij voorspiegelde was waar.
Later projecteerden we al het materiaal dat we hadden opgenomen. Urenlang keken we. Bert praatte er ontspannen doorheen, wat ik eigenlijk niet kon hebben, omdat ik vond dat je tegenover de beelden stilte in acht moet nemen. “t Is goed,’ zei hij na afloop, alsof het allemaal heel gewoon was. Ik vroeg hem om een signaal, een uitspraak. Bert tekende een golvende lijn, bracht daarop een aantal punten aan en verbond die met elkaar. ‘Volgens mij zou je het zó kunnen doen,’ zei hij. ‘Het kan nu niet meer mislukken.’ En zo was het ook.

(De schrijver voor wie alle media te traag zijn is wel dé samenwerker met makers in andere media – de prachtige boeken samen met Diederen, waarvan je zou wensen dat ze in reuzenpockets beschikbaar zouden zijn. En behalve de schilders, de musici, de theatermensen, de typografen, de fotografen, de filmers: de ‘Brief aan Vorster’ met Roeland Kerbosch.)

Toen hij zich heel verdrietig voelde danste hij heel alleen een fantastische tango in de vertrekhal van vliegveld Ibiza.

Hij praat en praat. De wereld die hij in taal tot een geheel monteert, is versplinterd door denkbeelden, rituelen, instituties. Wanneer hij met zijn woorden de waarheid even aanraakt, stellen zijn ogen zich op oneindig in. Een zeer zachte oogopslag.

Zoals men weet bracht het verlies van Margreetje Bert tot het maken van de gedichtenbundel ‘De Deur’, die zeer veel weerklank vond. Na het verschijnen van de volgende bundels toonde hij zich enigszins opstandig over het in gebreke blijven van de critici: de tragische, buiten-poëtische omstandigheden waren voor hen de vette kluif geweest. Helemaal gelijk had hij toch niet. De tragiek én het hoge niveau waarop hij die verwerkte maakten indruk. Dezelfde moedige levenshouding vind je ook weer in ‘Vallen en opstaan’, opgedragen aan Thea. Er voltrekt zich daar een omschakeling, van persoonlijke en van poëtische aard. Die omschakeling maakten de critici blijkbaar niet direct mee. Dat is ook weer niet zo heel belangrijk. Tenslotte is Bert pas 60 en nu al klassiek, ook al weet het hele volk het nog niet.
Soms denk ik: we hebben geen tijd. ‘Nee, geen tijd,’ lijkt Bert te zeggen, ‘en wat dan nog.’
Geëngageerd zijn en zo hoog mikken.

september 1978