V. Hier voor me ligt Het Dier heeft een mens getekend, het vijfde deel van wat ik wel een cyclus zou willen noemen, die begon met dat verbluffende boek Het Boek Ik, dat nu negen jaar geleden de nederlandse literatuur verraste. De Andere Namen, De Derde Persoon en De Gestalte der Stem volgden er op en nu dit dier. Met deze serie boeken is er een gebied binnen de nederlandse letteren opengegooid, dat voordien nog geen bestaansrecht had. Verplaatsen wij ons negen jaar terug en laten we zien hoe het begon, hoe je er toe kwam op deze wijze te gaan schrijven.

S. Je weet dat ik de literatuur binnenzeilde met Terreur tegen Terreur, een boek over het verzet, waarin de invloed van Malraux, speciaal van zijn La Condition Humaine duidelijk aanwijsbaar was. Geen wonder, want dit boek was het lijfboek voor alle intellectuelen, die deelnamen aan het verzet. Bovendien kwam ik zelf uit de school van Nietzsche, Ter Braak, Du Perron en had zodoende La Condition Humaine voor de oorlog gelezen. Na Terreur tegen Terreur verscheen een jaar later in 1946 Gebroken Horizon, een slecht boek, waarin evenwel al gedeelten staan, die duiden op een zoeken naar een andere stijl van schrijven, d.w.z. naar een andere realiteitsbenadering en vormgeving daarvan. Want ‘le style c’est l’homme’ en de mens is zijn wijze van ageren en reageren op zijn milieu, zijn problemen, kortom op zijn wereld. Na 1946 heb ik niet meer in boekvorm gepubliceerd tot 1951, tot het verschijnen van Het Boek Ik. In die vijf jaar is er veel gebeurd.

V. Ja, je schreef Het Boek Lecocq naar ik mij herinner en een soort novelle Jazubel, geen van beide gepubliceerd, behalve in afleveringen in het tijdschrift ‘Het Woord’, waarvan je redakteur was.

S. Ze moeten ook nooit meer gepubliceerd worden. Het was overgangswerk. Het was zoeken naar de weg, maar’ de weg zelf nog niet. Het boek Lecocq was eerst 400 pagina’s dik. Niet te lezen. Ik ontevreden, ik verscheurde het, behalve de doorslag natuurlijk. Toen ben ik gaan schrappen tot op ongeveer de helft van zijn omvang. Ik werd moedeloos, ik kreeg er genoeg van. Ik liet het liggen, tot ik dacht: wel, een paar aardige verhalen voor ‘Het Woord’ zitten er toch wel in. Zo destilleerde ik achtereenvolgens een zeven hoofdstukken uit dat boek en kwam tot mijn verrassing tot de ontdekking, dat die hoofdstukken in een bepaalde volgorde achter elkaar geplaatst, het boek opleverden dat ik had willen schrijven. Dat duurde vier jaar en het werd Het Boek Lecocq.

V. Als ik me wel herinner: Hoofdstuk om hoofdstuk geschreven in ‘gewone stijl’ en in, laten we maar zeggen, experimentele stijl. Want de ‘experimentelen’ waren toen nog geen begrip geworden in de nederlandse literatuur. Welke invloed was doorslaggevend voor je in die tijd?

S. Malcolm Lowry’s Under the Volcano. Ik besprak het in ‘Het Woord’. Een boek vol dronkenschap, associatieve monologues intérieurs, waarin liefde, drank, vrouwen, de samenleving onder de Popocatepetl gemixt worden tot een overweldigend mexicaans drama, een menselijk drama van grootse allure. Ongetwijfeld is Lowry door Joyce beïnvloed wat zijn techniek van schrijven betreft. Een techniek gericht op de uitbeelding van de eenheid van gebeuren in een mensenleven, waarin geen indruk verloren gaat of die komt op een daartoe geschikt ogenblik weer te voorschijn. Lowry las ik voor Joyce.

V. Ik ben blij dat je dit zegt en ook dat ik er als eerste in mijn kritiek op Het Boek Ik op heb gewezen, dat het met Joyce niet meer te maken heeft dan een bepaalde techniek, die van de associaties, de monologue intérieur en een andere dan gewone benadering van en vormgeving aan de realiteit. Joyce wilde domweg wat anders dan jij. Ulysses is één dag in Dublin. Het Boek Ik is een boek dat in tien hoofdstukken, tien dwarsdoorsneden van het ik geeft in ruimte en tijd. In Het Boek Ik wordt het ‘ik’, al zou de titel dat niet doen vermoeden, ‘opgelost’, van zijn grenzen ontdaan. Ik lees daarin: ‘het ik staat volkomen met zichzelf in tweeslacht’ en: ‘ik zeg u zo gij het heilig zweten der verwarring niet hebt gekend en de boren waanzin uw oren niet hebben ontwricht dan zult gij niet thuiskeren.’ En als ik mij niet vergis is dat het thema waarop Het Boek Ik gebouwd werd. Voor een andere realiteitsbenadering, een vollediger vorm daarvan, moet het persoonlijk perspectief verschoven worden en daarmee verandert uit de aard der zaak ook het grammaticale perspectief.

S. Natuurlijk moest mijn verbeelding haar eigen grammaticale regels zoeken. Daarbij is Joyce een groot leermeester geweest, daar hebben de surrealisten mij bij geholpen, de grote bevrijders van de menselijke verbeelding en van het materiaal. Want bevrijding betekent het materiaal vrij maken om mee te doen wat je wilt. Mijn materiaal was en is de taal. En is de taal nu vrij? Is zij bandeloos gebruikt? Werd de grammatica omvergegooid? De verbeelding heeft haar eigen wetten, die wetten zijn ook terug te vinden in Het Boek Ik en in de latere boeken. De tijd van mijn redakteurschap aan ‘Het Woord’ was ook door de omgang met Koos Sehuur, en vooral later met Gerard Diels, van doorslaggevende betekenis. In feite was ‘Het Woord’ het tijdschrift waarin ‘het experiment’ binnen de nederlandse letteren werd voorbereid. En dat het tijdschrift overleed, was voornamelijk te wijten aan al diegenen die dat experiment niet wensten. Dat waren er velen en ze leven nog, al is er in de loop der jaren in hun houding wel het een en ander veranderd. Kortom: ik wilde in mijn werk een conglomeraat van gebeurtenissen geven in één vuist. Een vuist moet je leren maken, daar zijn de leermeesters en leerjaren goed voor geweest. Het Boek Ik was een vuist. (…)
Men was niet voorbereid op de verschijning van dit boek. Bijna niemand wist het boek op zijn eigen merites of fouten te beoordelen. Bijna niemand kon een aanknopingspunt vinden, noch in de nederlandse literatuur noch in de buitenlandse. Hier in nederland was er natuurlijk geen traditie, waarop dit werk te herleiden was, al waren toch voor de oorlog verschenen van Jo Otten: Bed en wereld en Muizen en demonen, die overigens totaal vergeten schijnen. Ook daarin de methode van Dujardin, de monologue intérieur. Ook Vestdijk heeft, veel duidelijker beïnvloed door Joyce dan ik, Meneer Vissers Hellevaart al vóór de oorlog gepubliceerd. En dan zou ik vooral willen noemen Het Verboden Rijk en Het leven op Aarde van Slauerhoff, twee boeken die ik tot de grootste van onze literatuur reken, waarvan de opbouw toch ook allesbehalve traditioneel kan worden genoemd. ‘Een worden met de millioenen…’ zo eindigt Het Verboden Rijk. Opheffing van het ‘ik’. De bewustzijnsdrempel naar beneden halen. De hersenschors weker maken, zodat de ogen uit tien hoeken tegelijk kunnen zien en de oren zelfs in je knieholten geluid vangen. Ik geef toe een totaal onnederlandse bezigheid. Slauerhoff verweet men zijn ‘slordigheid’; er stond wel eens een komma op de verkeerde plaats, mij verwijt men ‘de onbegrijpelijkheid’ van mijn taal. (…)
Schrijven is een vorm van mens-worden, schrijven is zelfrealisatie en jezelf zie je het best in de verhouding met anderen. Ik heb eens gezegd: Schrijven is een bijzonder proces van bewustwording: het is gestalte geven aan dat deel van je zelf dat nog geen vorm had, dat nog verborgen lag, dat nog ‘ontdekt’, nog tot uitdrukking gebracht moest worden. Het is dus een ontdekkingstocht die ver voor het eigenlijke schrijven begint, schrijven is maar een klein deel van het leven en het leven is maar een klein deel gevuld met het handwerk schrijven. Maar zelfs als je ‘rijp’ bent om een boek te beginnen, blijft dat schrijven een avontuur, haalt het ene woord het andere aan, de ene gedachte stimuleert de andere en het enige dat je duidelijk voor ogen staat is de conceptie van het werk, maar die is pas verwezenlijkt als het boek klaar is. En dan zie je een stuk beeldgeworden zelf dat, zo er goed gewerkt is, tevens een beeld geeft van wat alle mensen zijn en in zich bergen of verbergen. Het is duidelijk dat zo’n boek als het klaar is, mee gaat spelen bij ieder volgend boek, waardoor dat ook anders zal zijn. Je eigen realiteit is ‘vergroot’ en dat is niet meer ongedaan te maken. Het thema is in de boeken dan ook niet wezenlijk veranderd, alleen de benaderingsmethoden verschillen. Het probleem ‘mens’ wordt steeds nauwer omcirkeld, en al omcirkelend gestalte gegeven.

V. Het is waar dat de thema’s in de literatuur niet zozeer veranderen, maar wel de wijze waarop ze gestalte krijgen, waarop ze belicht worden. Laten we dus zeggen dat ‘de mens’ het thema van jouw boeken is, dan heb jij toch wel een zeer persoonlijke manier gevonden om het uit te beelden. De vorm waarin jouw boeken gegoten zijn, stuit, naar ik meen, op evenveel weerstand, als de wijze waarop je de vormen vult. Boeken zonder hoofdpersonen, boeken waarin proza en poëzie afwisselend en door elkaar gebruikt worden. Bovendien zijn al deze vijf boeken, hoewel ze voor mijn gevoel bij elkaar horen, toch onderling zeer verschillend.

S. Inderdaad. Het Boek Ik is eigenlijk nog het normaalst van opbouw. Het is verdeeld in tien echte hoofdstukken. Hoofdstukken die om de beurt ‘het leven op aarde laten zien’ en ‘mijn leven op aarde’. Het algemene en het persoonlijke worden beurtelings aan elkaar getoetst. Zo is het eerste hoofdstuk gebouwd om de soldaat Hamilcar, een historische naam, maar een soldaat van ‘nu’, een man die meegemaakt heeft in de oorlog, wat duizenden mensen meemaakten, en meegemaakt hebben. Want de historische naam Hamilcar, uit de Punische oorlogen, is juist gekozen om aan te duiden dat het een man ‘uit alle tijden’ is. In het volgende hoofdstuk, als ‘de mens’ er dus een keer is word ik geboren, daarna nog eens de geboorte van de mens, dan mijn jongensjaren, dan ‘de’ jongensjaren, dan mijn puberteit, daarna ‘de’ puberteit en zo gaat het door tot het eerste en laatste hoofdstuk elkaar weer raken in het heden. Het boek eindigt met de zin: ‘wij gaan bewogen heen in andere namen’. Die zin was aanleiding tot de titel van het volgende boek: De Andere Namen! De toon verandert daarin, de opbouw ook. De eerste zin luidt: ‘nu wil ik een koele woonark bouwen…’ Het is een reorganisatie van het ‘ik’, van het ‘ik-patroon’. Het is een bewustere aanpak. En uit die aanpak resulteert ook de vorm. Ik noem het gemakshalve altijd de cantatevorm. Het boek opent met een lyrische inleiding, waarin vrij nauwkeurig de inhoud van het boek wordt aangekondigd. Er loopt een beeldend recitatief doorheen, beeldend, omdat de mens, zoals Hölderlin zegt, ‘in figuren denkt’. In die tijd schreef ik op losse blaadjes elk gesprek dat ik hoorde, alle woorden die ik tegenkwam, bewaarde ik knipsels uit de krant, reisde ik door Spanje en noteerde wat ik zag langs de weg, op terrassen, alle gesprekken en vormen van leven. Dat is allemaal terug te vinden in het boek. Geordend op een ritme dat bepaald werd door de ‘adem der mensen’, die wij gemeen hebben. Alles keurig, typografisch ingedeeld, om het geheel overzichtelijk te maken. Want die typografie is geen vorm van aanstellerij, zoals de kritiek in haar domste momenten wel veronderstelde, nee zij had de functie de lezer te helpen. Men kan er over twisten of het zo moest, in deze lettertypes, of andere, maar ingedeeld moest het. Je kunt een lezer geen honderd pagina’s kwarto voorzetten zonder hoofdpersonen en ook nog zonder enige typografische ruggesteun.

V. Als ik mij niet vergis typ jij je manuscripten al dadelijk in de vorm zoals ze later gedrukt moeten worden. Je deelt al schrijvende je boek meteen in en in zoverre verschilt jouw methode dus essentieel niet met die van de schrijvers, die hun boek in hoofdstukken indelen en nummeren.

S. Essentieel is de indeling van de stof en wijkt die af van de gangbare, dan is dat geen bewijs voor, noch tegen een van beide methoden. Maar een mens went moeilijk aan iets anders. De hoek van de beschouwer dient dezelfde te zijn als de hoek waaronder de maker het maakte. Dat schijnt een moeilijk hoekje te zijn. Maar er ligt een architektuur aan ten grondslag, die te vergelijken is met die der kathedralen. Elk detail kan er in zonder de conceptie van het geheel te storen, integendeel, zij versterkt het geheel, zij is onmisbaar. Het is kortom gestalte geven aan wat de mens op aarde maakt, wat hij er op meemaakt en wat hij er aan mismaakt.

V. Jij acht het dus mogelijk dat een lezer, die niet hetzelfde heeft meegemaakt als jij, die niet dezelfde visie heeft op de dingen, toch jouw boeken kan lezen?

S. Ik geloof het wel, al blijft waar wat ik zei over de schildpadden. Maar ik denk dat mens en essentieel toch niet zoveel verschillen onder elkaar en met mij, dat ik iets zou kunnen maken dat door niemand ‘begrepen’ kan worden. Dat zou bijna te veel eer voor mij zijn. Het bewijs vormen trouwens de mensen die de boeken wèl lezen, die zijn er ten slotte ook. En of die lezers er nu hetzelfde ‘in zien’ als ik, is van minder belang. Elk beeld heeft zijn eigen speelruimte aan gevoelens die het kan oproepen. Ook is het zo dat ieder weer wat anders in die boeken zal waarderen. Dat hoor ik dan ook wel eens. Het stuk dat de een overbodig vindt, is voor de ander weer het mooiste wat hij las. Daar kun je dus geen rekening mee houden. Ieder ziet zich, als hij wil, gereflecteerd op zijn eigen pagina’s. Maar dat de boeken daarom geen geheel zouden vormen, dat er geen draad door zou lopen, dat ontken ik te enenmale. Er loopt, om met Carry van Bruggen te spreken, een kabeltouw doorheen.

V. En die kabel is?

S. De adem, de stem van de mens. Zijn levensritme op aarde. De cyclus die hij volbrengt van uit de schoot van de moeder tot in de schoot van de aarde.

V. Je geeft dus een totaliteit weer?

S. Ja, maar het geheel kan ik alleen maar uitbeelden door selecterend mijn beelden te kiezen, die moeten staan voor wat de mens is.

V. En weet jij wat de mens is?

S. Als ik het wist, schreef ik niet meer. Er zit in schrijven iets eigengereids. Je drukt jouw beeld op de wereld. Schopenhauer zei: ‘Die Welt ist meine Wille und meine Vorstellung’, welnu, al werkend wil je dat de wereld het beeld aanneemt dat jij erin ziet, in zien kan. Dat verplicht je uit de aard der zaak rekening te houden met het geheel aan gegevens, want je wilt ook nog ‘waarheid’, al is ‘die Wahrheit’ ook ‘ein Weib’. Juist daarom zou ik zeggen.

V. Ik hoor vaak de opmerking maken dat jouw werk hardop gelezen moet worden omdat je er dan gemakkelijker in zou komen. Is dat zo?

S. Kijk lezen zijn de mensen verleerd door het lezen van zinnen, die ze steeds weer tegenkomen en die ze dus wel kunnen dromen. Zij zijn gewend aan een slordig gebruik van woorden, aan een voertaal, die een soort vervoerstaal is, die allang met de klank der woorden en dus ook met de betekenissen heeft afgedaan. Zij zijn gewend aan zwakke taal zonder enige expressie. Hardop lezen kan hen dus helpen om de taal weer te horen, de klankomschreven betekenissen weer tot het oor door te laten dringen. In zoverre kan hardop lezen van mijn werk hen helpen. Ik hoor vaak zeggen: ‘Ja, als je ‘t hardop leest, dan begrijp ik het wel!’ Dat zal wel zo zijn, antwoord ik dan meestal, maar ik lees niet iets anders dan er staat. De kunst van lezen moet natuurlijk gelijke tred houden met de kunst van schrijven.

V. Natuurlijk. Hardop lezen kan dus de lezer weer bewust maken van het feit dat woorden, zoals jij het uitdrukt, klankomschreven betekenissen zijn. Nu zou ik over willen stappen op een ander probleem. Vaak wordt de vraag gesteld: Is dit werk nu proza of poëzie? Wat vind jij daar zelf van? Is het het één en het ander, of hoe wil je het omschrijven?

S. Men heeft in onze letteren nu eenmaal de expressiemiddelen van de taal verdeeld in proza of poëzie. Het één of het ander, dus. Dit in rustige ontkenning van de mogelijkheid dat beide wel eens een gemeenschappelijke stam zouden kunnen hebben in de menselijke stem. Dat je het leven aan elkaar kunt zingen en praten lijkt mij overigens niet onmogelijk. Eeuwen achtereen is dat gedaan en klassieken als Homerus, en Vergilius deden dat dan ook. Er is een tijd geweest waarin die scheiding dus niet zo strikt gemaakt werd. Ook de modernen als Joyce, Patchen, Pound en Saint John Perse doorbreken deze scheiding. Zij gaan er van uit dat de gemeenschappelijke stam van de taal de menselijke stem is, geworteld in de diepste lagen van het menselijk bewustzijn. Die stem heeft niet speciaal proza of poëzie voortgebracht ter wille van de administrateurs van de nederlandse letterkunde. Die stem kan dankzij de wortels de takken van de boom laten zien, de bladeren, de bloesems en de vruchten. De stem kan de hele boom laten zien. De wortels krijgen door de gemeenschappelijke stam vorm in de kruin van de boom. In die kruin kunnen hier en daar natuurlijk takjes poëzie of proza hangen, maar zij suggereren samen de hele boom. Welnu: ik wilde de hele boom bouwen en ik heb de vrijheid genomen dat met poëtische zowel als prozaïsche taalmiddelen te doen. Ik heb die afzonderlijk en door elkaar gebruikt, omdat ik dacht dat dat nodig was om de boom zo reëel en natuurlijk mogelijk te bouwen.

V. Behalve je boeken tot en met Het dier heeft een mens getekend heb je pas ook een boek gepubliceerd over het Zenbuddhisme: De Tuinen van Zen. Je hebt je er jaren mee beziggehouden, ik weet het, maar velen zullen zich toch afvragen welk verband er tussen dit boek en je andere werk bestaat.

S. Dat verband bestaat. Dat ontdekte ik jaren geleden toen ik voor het eerst iets over het Zenbuddhisme las. In mijn essay daarover zou iedere criticus een prachtige handleiding tot mijn werk kunnen vinden. Het boek is tot op heden voornamelijk onder de rubriek ‘vreemde godsdiensten’ terechtgekomen. Dat is jammer, omdat ik in het Zenbuddhisme, zo je wilt, een rechtvaardiging van mijn zijnsbenadering heb gevonden en vooral van de gestaltegeving daaraan. Want Zen is geen filosofie, Zen is een vorm van leven. In Zen wordt het verschil tussen subject en object opgeheven. Je praat niet over de boom, je wordt, je bent de boom. Hier zien we al dadelijk een overeenkomst met de beeldvorming in de poëzie. Het woordje ‘als’ is daarin vervallen. De beelden zijn autonoom, en staan in hun beeldende kracht voor iets ander, zijn dat andere. De hele training, ascese in Zen, via de koans is er op uit de mens te leren niet meer in ‘tweeën te denken’ maar ‘uit één stuk’ te zijn. En daar vind je dan ook meteen het aanknopingspunt met deze tijd, nl. met het existentialisme, met Heidegger, Kierkegaard en Sartre, maar ook met Sjestow, Pascal en Meister Eckhardt en dus met het christendom. Dat Zen in de mode is, komt niet doordat de christelijke godsdienst op zichzelf geen goede godsdienst had kunnen zijn en kan zijn, maar alleen maar doordat hij nogal een eind van zijn oorsprong is afgedwaald. Hij heeft zich op een vreemde wijze aan de wereld verslingerd en het is daarom o.a. dat het Zenbuddhisme mij stimuleerde, ook al omdat het geen persoonlijke god veronderstelt. Prof. Suzuki heeft overigens een prachtig essay geschreven over Meister Eckhardt, en Coomaraswamy ook en meer oosterlingen zien hier een verbinding met het christendom en daarmee niet alleen. Het essentiële is echter dat Zen door zijn direktheid van methode, die het ‘plotseling ontwaken’ in en ervaren van de realiteit, door inzicht en kennis, wil bewerken, zéér inspiratief is. Het heeft niet voor niets op de kunst in China en Japan een beslissende invloed uitgeoefend. Het tokkelt, met zijn koans, precies op hetzelfde ‘onderliggend bindweefsel’ als de kunstenaar. Want religio is: onderliggend bindweefsel, is het onzichtbare verband dat er tussen de dingen en evidenties aan de oppervlakte bestaat, ook in hun ‘evidente’ tegenstellingen.

V. Het is geen wonder dat je je er toe aangetrokken voelt, ook in Joyce, Miller en Pound zien we de invloed van oosterse godsdiensten.

S. Er zijn tenslotte altijd nog mensen die niet alleen maar koffie, thee, rubber en olie uit het oosten hebben gehaald.

V. Moeten we dan inderdaad veronderstellen dat er een stroming is die de twee denkwerelden, oost en west, op elkaar wil enten, om zo een zuiverder beeld van de realiteit te krijgen? Want wat is Bloom in Ulysses van Joyce anders dan ‘the glorified guru’. Ogenschijnlijk gaat het boek over Dublin, maar de invloed van oosterse denkwijzen, speciaal van het jodendom, is overweldigend. Ook in Miller is de invloed uit het oosten duidelijk aanwijsbaar, hij heeft het trouwens vele keren over het Zenbuddhisme. En wat is Pound zonder China? We zien dus dat de oosterse wijze van realiteitsbenadering al lang een grote invloed op de moderne literatuur heeft uitgeoefend. En mogen we nu veronderstellen dat bewust of onbewust jouw werk berust op eenzelfde instelling op de realiteit? En dat die instelling de basis is waarop die vijf boeken van je ten slotte samen één geheel vormen?

S. Inderdaad. De wijze van zijnsbenadering en de vorm die daaruit resulteerde, hebben die boeken gemeen, daarom zijn zij één geheel. Het leven op aarde is één en ondeelbaar op het onderliggend bindweefsel. Op grond daarvan heeft alles met alles te maken en kan alles voor alles staan.

V. We kunnen in ieder geval zeggen dat jouw boom, afgezien misschien van een enkel dood takje, er tot op heden nog mooi, fris en jong bij staat. En daar gaat het om.

Fragmenten van een gesprek dat werd gepubliceerd in Het dier heeft een mens getekend (1960).