voor Bert Schierbeek
 
 
De koorddanser danst niet, hij staat maar
op eenzame hoogte.
 
Hij trilt en trilt niet,
hij ziet en ziet niet
 
Hoe de ruimte zijn opwachting maakt,
hoe de afgrond een handreiking biedt.
 
De koorddanser danst niet, hij eet
met zijn oog wat hem dreigt te verslinden.
 
In balans op het wiegende touw
poogt hij de ruimte met voeten te treden.
 
Benen stokken halverwege. Onverwacht
komt hij de engel tegen, wenkend
 
Op het platform aan de overkant. Onder het dak
grimast een vrouw in glitterpak aan de trapeze.
 
De koorddanser danst niet, hij neemt alleen
de stofjes waar die blinkend voor de lampen zweven.
 
In de diepte: zaagsel, zand, een schemerwit publiek
dat zijn stilstand weghoont en veracht.
 
Zijn blik al afgewend, de ziel bevroren
in het licht van een verloren eeuwigheid.
 
Vrouw en engel reiken hem de hand:
hij lacht terwijl hij traag een radslag maakt
 
Naar gene zijde; wentelend door het stof
ontwaakt hij in het droombeeld van een ander leven.