‘Iedereen schreef,’ merkte de historicus Emmanuel Ringelblum in zijn dagboek op. ‘Uiteraard journalisten en schrijvers, maar ook onderwijzers, sociaalwerkers, jongeren en zelfs kinderen. Voor het grootste deel ging het om dagboeken waarin de tragische gebeurtenissen van die tijd gefilterd werden door het prisma van de persoonlijke beleving. Het aantal geschriften was onnoemelijk groot, maar het merendeel ging verloren bij de vernietiging van de joden van Warschau. Alleen de inhoud van de archieven van de OS zou bewaard blijven…’ Ringelblum (1900-1944) had zelf het nodige bijgedragen aan de kanalisering van de schrijfdrift in het sinds november 1940 hermetisch afgesloten en steeds meer met algehele deportatie bedreigde getto van Warschau. Zijn dagboek, dat hij in oktober 1939, kort na de inval van de Duitsers in Polen, begonnen was, noemde hij later de eerste steen voor Oneg Sabbath. O.S. zo heette in de wandeling de kroniek die hij met een honderdtal medewerkers had opgezet: Vreugde van de Sabbath, omdat de medewerkers elke zaterdag bij elkaar kwamen. ‘Chroniqeurs van de schipbreuk’ noemt Michel Borwicz ze, die om zo te zeggen uit de school van Ringelblum kwam. Borwicz had zelf een vernietigingskamp[1] overleefd en nam na de oorlog zelf deel aan de ‘archeologische opgravingen’ van de archieven, waarvan een deel in 1946 en een tweede deel in 1950 onder het puin van het met de aardbodem gelijkgemaakte getto gevonden werden.

Kanaliseren wil hier alleen zeggen dat Ringelblum een gericht idee bij de collectieve onderneming had. De omstandigheden dwongen hem en zijn medewerkers het plan in elke volgende fase aan te passen. Het ging niet alleen om wensen en intenties maar meer om functies van wat er geschreven, verzameld en bewaard werd – en dat zou later weer verschil maken bij het lezen en beoordelen van de teksten. Graag wordt, niet alleen in dit verband, verondersteld dat documenten – net als feiten – voor zichzelf spreken, dat is zelden waar. Vrijwel geen van de teksten die hier van het etiket flessenpost voorzien worden kan zonder aanvullende informatie, hoe sterk ze ook zijn, zeker als er niet meer dan fragmenten over zijn (die soms daardoor grote indruk maken).

 

In de begintijd, toen er in het getto van Warschau alle mogelijke activiteiten ontwikkeld werden – en er nog een zeker gevoel van bewegingsvrijheid heerste zolang de inwoners meenden dat de Duitsers geen enkele belangstelling hadden voor wat zij achter de muren van het getto deden – verzamelden de kroniekschrijvers van het O.S. alle mogelijke materiaal. Geruchten waren een belangrijke bron van informatie [2] In redactievergaderingen werden thema’s en onderwerpen verdeeld; en werden er met hetzelfde oogmerk vragenlijsten opgesteld om maar zoveel mogelijk aspecten van het dagelijks leven in kaart te brengen. De onderwerpen waren daarop afgestemd: de betrekkingen tussen joodse en nietjoodse Polen, de joodse gettopolitie (bron van  trots en ergernis), het smokkelen, de situatie in verschillende beroepen, speciale problemen van jongeren en vrouwen, de corruptie en de demoralisering. De archivarissen waren zelf nauw betrokken bij allerlei activiteiten in het getto.

Juist toen ze zo ver waren dat het materiaal geordend kon gaan worden met het oog op een documentatie voor eigen gebruik, als het ware een logboek om de loop van het leven van de gettobevolking vast te leggen, Ringelblum was zich het verschil tussen materiaalverzameling en meer objectiverende geschiedschrijving zeer bewust, dwongen de deportaties – die in de zomer van 1943 begonnen – de opzet te wijzigen. De schijn dat men, min of meer, zijn eigen leven kon leiden werd door de inbreuk van buitenaf drastisch verstoord. Daar kwam bij dat er op een gegeven moment om dezelfde reden nog maar een handvol medewerkers over was. Ringelblum zelf werd in de laatste periode van het getto, dat inmiddels feitelijk, zoals voor meer getto’s gold, in een concentratiekamp veranderd was, gedeporteerd naar een ander kamp, Trwanicki, waaruit hij door het Poolse verzet bevrijd werd. Na een tijd in het ‘arische’deel van Warschau geleefd te hebben werd hij gearresteerd en op 7 maart ’44 vermoord.

De kroniek veranderde in ‘42/’43 van collectief logboek in een boodschap en oproep aan de buitenwereld Toen het ernaar uitzag dat het einde onherroepelijk naderde werd het een nagelaten bericht. Die blikvernauwing mag echter de oorspronkelijk veel bredere opzet – en het lange termijnperspectief – niet doen vergeten. Ringelblum moet een inspirator eerste klas zijn geweest, zonder hem zou de groep nooit al dat werk hebben gedaan. Naast het organiseren van de kronieken[3], schreef Ringelblum in die tijd ook nog ettelijke studies en rapporten

In hetzelfde getto van Warschau schreef Chaïm Aron Kaplan zijn dagboek, in het Hebreeuws. Op het laatst maakte hij zich meer zorgen of zijn dagboek het zou overleven dan hijzelf. En dat dagboek – eveneens begraven en na de oorlog teruggevonden – heeft het net als enkele in Birkenau opgegraven manuscripten overleefd; Kaplan zelf is met zijn vrouw eind 1942 naar Treblinka gedeporteerd. Shraybt un farschraybt! waren de laatste woorden van Simon Dubnow in Riga. En zo zijn er naast de collectieve onderneming van de historici rond Ringelblum nog ettelijke getuigschriften[4] onder het puin van het getto vandaan gehaald gekomen, onder andere het dagboek van Adam Czerniakow, de voorzitter van de Judenrat in het getto, die in juli 1942 zelfmoord pleegde. Hillel Seidman (1905-1995), als archivaris aan zijn beroep verplicht een dagboek te houden, beschrijft niet alleen langs welke wonderlijke wegen zijn manuscripten uiteindelijk toch weer goed terechtkwamen maar ook de penibele omstandigheden waarin ze geschreven zijn. Eén scene als voorbeeld: op 3 september 1942 werd de wijk waarin het gebouw van zijn archief zich bevond door SS, Litouwers en Letten omsingeld. Seidman hield die gebeurtenissen lopend bij: hij onderbrak zijn dagboek niet, ook al verklaarden collega’s hem ronduit voor gek; ze werden zenuwachtig van het ernaar kijken.

 

Wat deze dagboeken en kronieken – alsook de manuscripten van Birkenau – met elkaar gemeen hebben is dat het geen berichten of herinneringen van overlevenden zijn. De geschriften hebben het overleefd doordat ze begraven zijn. Ze dienden voor de schrijvers niet om zelf te overleven; daar gaan ze ook niet over; ze gaan over leven in een door bezetters aangerichte toestand: het zijn geschriften die overleveren hoe mensen in het getto en het kamp geleefd hebben, wat maar ten dele en tot een bepaald tijdstip het overleven van die omstandigheden was. In dat opzicht sluit het plan voor de Verzamelbundel Auschwitz, waarvan ik hiervoor de inleiding vertaald heb, qua intentie aan op de kronieken van Ringelblum en de zijnen, en rechtstreeks waarschijnlijk rechtstreeks op de geschiedschrijving en de literaire activiteiten in het getto van Lodz, waar de meeste schrijvende Sonderkommandos van Birkenau vandaan kwamen. Michel Borwicz heeft laten zien dat er in de getto’s een zeer actief cultureel leven bestond, al in het eerste stadium maar op het laatst zo mogelijk nog intensiever en intenser. Zonder die achtergrond zouden Gradowski, Lewental, Langfus en de anderen waarschijnlijk nooit zo frenetiek zijn gaan schrijven. Overigens maakt Borwicz in dat verband nog een interessante opmerking, dat verzetsorganisaties vaak activisten recruteerden uit de kringen van jongeren die zich literair manifesteerden. Schrijven en verzetsactiviteiten putten uit dezelfde mentale bron: verzet was net als creativiteit een kwestie van instelling.

In verband met het schrijven in Birkenau heb ik ook opgemerkt dat het tot op zekere hoogte een gezamenlijke bezigheid is geweest. Zo ook kun je de afzonderlijke journaals in de getto’s en kampen nauwelijks meer persoonlijke dagboeken noemen in de zin als Jacques Presser ze onder de noemer ego-document van andere geschriften onderscheidde. Niet toevallig zijn veel dagboeken in de eerste persoon meervoud geschreven; en niet voor niets zei Ringelblum dat het zijne opging in de collectieve geschiedschrijving.

De zelfstandige manuscripten van Birkenau zijn ook inhoudelijk in onderling overleg geschreven. En in het meervoud geschreven vragen ze er als het ware om ook veelvoudig gelezen te worden, als boeken van één dag bijvoorbeeld. Dat was begin ’45 ook de gedachte achter de Verzamelbundel Auschwitz.

   Er zijn data, gebeurtenissen en plaatsen die een lezer van nu in verschillende geschriften kan opzoeken om ze naast elkaar te leggen en te vergelijken; hij kan dan iets wat de schrijvers zelfs ter plaatse niet konden. ‘Heel lang heb ik naar een plattegrond van  de Umschlagplatz gezocht,’ zo begint Jaroslaw Marek Rymkiewicz (1935) zijn roman Umschlagplatz van 1989. In feite heeft Rymkiewicz zijn roman over het emplacement waar joden in Warschau bijeengedreven werden voor transport gelezen uit de ooggetuigenberichten.

 

In Lodz werd een Dagelijkse kroniek geschreven én verspreid. Door een team van vijftien vaste medewerkers (onder wie Jozef Zelkowicz) werd er bovendien gewerkt aan een Encyclopedie van het getto. Dat alles is in 1944 begraven. In eerste instantie was het niet voor anderen, niet eens voor anderen later bedoeld, maar voor eigen gebruik, als krant en als geheugendepot. Ook daarvan is in 1946 een deel teruggevonden. Na de oorlog werd er in Polen een uitgave in vijf delen gepland, waarvan er twee zijn klaargekomen, maar de andere drie zijn – in de commotie (er is ook een ander woord mogelijk) die de Zesdaagse Oorlog in Polen teweegbracht – voortijdig vernietigd. Lucja Doboroszycki, die toen naar Amerika geëmigreerd is, heeft zestien jaar later een deel ervan gepubliceerd. Daarvan is in 1989 een uitgebreidere versie verschenen, aangevuld met ander materiaal: gedichten, verhalen, kronieken, tekeningen en foto’s, zelfs wat toen nieuw was: kleurenfoto’s, gebracht als bron voor een gelijknamige documentaire film: Lódz Ghetto: Inside a Community under siege.[5] Als motto heeft het boek een zin van Zelkowicz op het omslag: Listen and believe this, even though it happened here, even though it seems so old, so distant, and so strange.

 

Dat het slechts voor provisorische doeleinden ingerichte getto van Lodz (door de bezetters getto-Litzmannstadt genoemd, naar een generaal uit de eerste wereldoorlog, ook wel Littmanstadt) zolang bestaan heeft is te danken – of te wijten – aan de ongekroonde koning van Lodz, Mordechai Chaim Rumkowski. Geen bericht over die tijd waarin hij niet figureert, meestal in zeer ongunstige zin. Rumkowski, praeses van het joodse getto, was er heilig van overtuigd dat als het getto economisch rendabel zou zijn, en zelfs voor de Duitsers onmisbaar, veel van de inwoners de bevrijding levend zouden halen. In de kanttekeningen die Zalmen Lewental maakte bij de anonieme kroniek van Lodz bekritiseert hij weliswaar de fixatie van de schrijver(s) op ‘Keizer Haïm de Eerste’, maar geeft toe dat zij ook zelf te lang in de veronderstelling geleefd hadden dat de Duitsers arbeidskracht nodig hadden en het materiële en militaire belang voor zouden laten gaan boven de vernietiging van de vijand.

Rumkowski redde in onderhandelingen met de bezetters wie hij maar kon. Dat leidde tot dramatische situaties als op 4 september 1942 toen hij de gettobewoners in een speech vertelde dat hij het gevraagde aantal van 24000 gedeporteerden – acht dagen lang moesten er drieduizend voor werk geschikte mensen worden aangewezen –  omlaag had weten te krijgen tot twintigduizend, op voorwaarde dat er geen kinderen boven de tien mee zouden gaan. Dat betekende een offer van kleine kinderen en oude mensen, aangevuld met zieken. In het zojuist genoemde boek van Lodz is uit de dagboekfragmenten om de daar eveneens afgedrukte speech van Rumkowski van 4 september een waaier van teksten te formeren. Het gaat om de combinatie, daarom is hier ook afgezien van zomaar een bloemlezing uit ooggetuigenberichten, dagboeken en documenten.

 

Vergelijking van de kronieken van de historici rond Ringelblum met de berichten van de Sonderkommandos, die ook wel kronieken mogen heten, laat behalve de nodige overeenkomsten – waarop Michel Borwicz de nadruk legt – ook een belangrijk verschil zien. Ringelblum ging het aanvankelijk om een – ook in details en facetten – zo volledig mogelijke registratie van het getto: inrichting, verhoudingen, het dagelijks leven. Eerst brachten de deportaties die opzet in het ongerede, vervolgens gaf de opstand er een heel andere wending aan. Toen ging het er in de eerste plaats om informatie te vergaren om de feiten naar buiten te brengen, tevens met de bedoeling hulp te krijgen. Ten slotte bleef, toen het einde in zicht was, alleen de getuigenis over. In Birkenau is er door de Sonderkommandos tot juli 1944 materiaal verzameld, bewijsmateriaal maar ook alle mogelijke lijsten en informatie waarvan het Internationale verzetscomité in Auschwitz én het AK, het nationale leger dat onder de Poolse regering in ballingschap in Londen stond, en partizanen gebruik konden maken, voor een algehele opstand of op z’n minst een grote opstand in het kamp. Zij het in verschillende periodes lopen de kronieken in die zin parallel dat het om informatie van de buitenwereld ging, in de hoop bovendien dat de berichten in die buitenwereld reacties teweeg zouden brengen. Degenen die vanuit het getto van Warschau hun berichten de wereld instuurden zijn niet minder bedrogen uitgekomen als de schrijvers in Birkenau – en zoals voorheen koeriers uit Chelmno en Treblinka[6]. En toen de laatsten dat in de loop van 1944 inzagen bevonden zij zich uiteindelijk in dezelfde positie als Ringelblum c.s. in het begin. Het gevolg voor hen was dat zij nog alleen maar konden schrijven vanuit de gedachte dat ze dát in elk geval moesten doen: opschrijven. De inleiding bij de Verzamelbundel Auschwitz is dan als het ware de synopsis van Ringelblums project: een gezamenlijk geschreven boek van een dag uit het leven in het getto van Warschau of uit het leven in het concentratiekamp Auschwitz.

 

Uit het getto van Lodz

In augustus 1944 moet Zalmen Lewental op het terrein van Krematorium III in Birkenau een metalen fles begraven hebben met daarin een dik pak papier dat hij – vermoedelijk in de kleedruimte voor de gaskamer – gevonden had en belangrijk genoeg vond om te verbergen en te bewaren. Het is hiervoor in het groepsportret van de Auschwitz-manuscripten ter sprake gekomen. Hier een vertaling van het commentaar dat Lewental eraan toevoegde, kennelijk in commissie geschreven want hij heeft het nadrukkelijk over het groepje mannen dat deze anonieme kroniek toevoegt aan het magazijn van geschriften onder de as.

 

Bij het manuscript van Lodz (Zalmen Lewental)

[-] geschreven door een kleinere kring van het Sonderkommando van Krematorium III van 15 tot 19 augustus 1944 door Zalmen Lewental (Polen- Ciechanow).

Wie zou gedacht hebben dat nu nog, in de achtste maand van 1944, het vervloekte spel van het ongehoorde vernietigingssysteem doorgaat, het systeem dat al sinds twee, drie jaar tegen de joden ten uitvoer wordt gebracht [-] Het getto van Lodz stond al in de tijd dat wij nog thuis waren bekend als het ergste van alle getto’s (…)

[-] niet minder ook de psychologen die de geestestoestand zouden willen bestuderen en begrijpen van de mensen die hebben meegedaan met een zo smerig, beschamend, gruwelijk werk. Dat zou interessant zijn! Maar wie weet of de onderzoekers achter de waarheid zullen komen[-]

[-] uit mensenas, op andere plaatsen [–] Zoek goed, en gij zult er vele vinden. Ik wil hier echter een korte observatie toevoegen aan de geschiedenis van het leven in het getto van Lodz. Ik heb dat alles met bovenmenselijke [-] gelezen [-]

(…)

een groep homunculi van amper tweehonderd individuen of nog kleiner. Op dat totaal een aparte groep van nog geen twintig man. Wat dit handjevol mensen betreft zullen zich niet alleen de historici het hoofd breken [-]

[-] Veelvuldige deportaties [-] een raadsel dat niemand kent. Om iedereen uit te roeien? [-] O nee, dat kan niet! Dat niet, en waarom niet? Omdat ik het niet wil geloven. Nog enkele maanden [-]

Zoekt het materiaal dat nog verborgen ligt, dat jullie, grote wereld, van nut zal zijn; op dezelfde plaats als op de plaats van de naburige fabriek aan de overkant van de straat. Zoekt daar in de groeven. [-] (…)

[-] Nu! Nu het Rode Leger al sinds drie weken voor de poorten van Warschau staat; nu sinds enkele dagen het [geallieerde leger] voor de poorten van Parijs staat; desondanks blijft de duistere zwarte macht aan het bewind en zet het duivelse spel voort: alles fusillerend, ophangend, vergassend en verbrandend, neerslaand, alles wat vernietigd kan worden. Wie zou geloofd hebben dat er zelfs nu nog genoeg tijd was om het restje joden dat hier en daar nog bestaat te vernietigen, dat handjevol mensen dat zolang ze nuttig werk konden verrichten nog in leven is in de verschillende kleine kampen rond de grote kalkoven die hier Auschwitz-Birkenau heet [-]

[-] nu einde zomer 1944, de maand Eloel volgens de joodse kalender, is het een feit dat het [getto van Lodz] heeft bestaan. Over de levensomstandigheden in het getto zult gij hier [in de kroniek van Lodz], in het hier verzamelde materiaal, een helder beeld krijgen, in het bijzonder van de economische situatie, de gemoedstoestand, en ook gegevens over de fysieke gezondheidstoestand. Zoals gij hieruit kunt opmaken, heeft iemand die in Geschiedenis geïnteresseerd was moeite gedaan kleine schetsen te verzamelen, feiten, rapporten en eenvoudige informatie die de toekomstige historicus ongetwijfeld zullen interesseren en van nut kunnen zijn. Maar wij, kleine groepjes homuncili met wie de historici niet minder moeite zullen hebben dan met de verschrikkingen…

(…)

Altijd hetzelfde spelletje, en opnieuw weten we niet waar het heengaat. Dus zal men aan van alles geloof hechten, maar dit zal niemand geloven behalve [–] wij horen het overal in de wereld. Als je de waarheid niet wilt geloven, zul je later niet meer in echte feiten geloven. Jullie zullen voor jezelf allerlei uitvluchten zoeken [-] dat zou bijzonder naïef zijn. [-] Wanneer iemand meer schriften zal weten te vinden van wat hier binnen de muren van het zwarte gebouw [het crematorium] geschreven is, in de tijd waarop deze man [die de kroniek van Lodz schreef] de oorzaken van zijn lijden bij zijn praeses zocht [de voorzitter van de Judenrat in Lodz, Rumkowski], hadden wij hem wel een betere [interpretatie] van de gebeurtenissen kunnen geven. Wat bovendien interessant is, is de psychologie van een man die in geen geval slechte gedachten toelaat, hoewel hij het duidelijk ziet, hoewel hij vertelt wat er met de andere joden gebeurd is. Hij spreekt en vertelt wat andere joden is overkomen. Zo vertellen zij het ons zelf [-] en wat de mensen denken. Ik bedoel dat zij zeker de waarheid niet zullen ontdekken, want niemand is in staat zich zoiets voor te stellen. Geen enkel menselijk wezen kan zich een exacte voorstelling maken van de gebeurtenissen zelf. Het is namelijk onmogelijk te geloven dat we in staat zijn exact genoeg te weten hoe wij overleven. slechts een van ons zal in staat zijn alles te zeggen [-] een van onze kleine besloten groep, áls iemand van ons toevallig het leven er afbrengt, waar we voor geen cent in geloven. Daarom acht ik het mijn plicht dit pakje geschreven materiaal dat ik gevonden heb te verbergen [-] opdat zijn werk niet vernietigd zal worden en de  wereld in de toekomst [-]

Ik kan het mij nu niet meer veroorloven te beschrijven wat ik wilde, om verschillende redenen. In de eerste plaats omdat ik tegenwoordig helaas onder toezicht ben gesteld. Maar ik kan deze aantekeningen niet verstoppen zonder er enkele woorden aan toe te voegen over de grote vergissing die wij allemaal hebben gemaakt door ons wijs te laten maken dat hij [de vijand] voor dit werk mensen nodig heeft. Hij heeft ze inderdaad nodig. Maar de uitroeiing van de joden komt voor hem op de eerste plaats, vóór alles [-]

dat zal toekomstige onderzoekers, historici en meer nog de psychologen een duidelijk beeld en zal de geschiedenis van de gebeurtenissen en het lijden verhelderen, want de echte spiegel van het leven in de getto’s van Polen is ontegenzeggelijk Lodz en niet Warschau, dat van de tweede periode [-] want tussen de eerste fase en de tweede leefden de joden in het getto van Warschau in buitengewoon goede omstandigheden, waardoor zeer veel mogelijk was [-] het werkte bemoedigend te strijden voor [-]

(…)

De gehele waarheid is veel tragischer en aangrijpender. In het schrift [-] opgraven is de moeite van [het zoeken] waard. Het is toeval dat dit [deze aantekeningen] op verschillende plaatsen is begraven. Zoek verder! Gij [-] zult nog meer vinden.


[1] Janowski in een buitenwijk van Lwow. In 1946 schreef Borwicz, die er zelfs een ophanging overleefde omdat het touw brak, over het kamp een boek: Universiteit voor de beulen.

[2] Jurek Becker heeft op dat gegeven zijn roman Jakob der Lügner geschreven. Ook in de anonieme kroniek van  Lodz, die verderop ter sprake komt, gaan gedeelten over Radio Kletspraat, soms ook aangeduid als IP: Israëlisch Persagentschap.

[3] De in het Jiddisj geschreven kronieken zijn in 1961 in Warschau gepubliceerd in twee grote delen. Delen ervan zijn in Amerika en Frankrijk verschenen. Van Ringelblums dag boek is in 1958 een Franse bewerking door Léon Poliakov gepubliceerd. Ringelblum figureert onder de naam Noah Levinson in de roman The Wall van John Hersey. Het merkwaardige is dat de roman in grote lijnen op feiten gebaseerd heette te zijn, maar in de details fictief. Het gevolg is dat het verhaal vooral op de feitelijke geschiedenis lijkt.

[4] Een lijst van ooggetuigenberichten en kronieken is te vinden in de uitvoerige documentatie van Nathan Weinstock bij het gettodagboek (september 1939-mei 1943) van Hillel Seidman, Du fond de l’abîme,1998 (Plon).

[5] Alan Adelson en Robert Lapides (red.): Lódz Ghetto: Inside a Community inder siege. (Viking, 1989).

[6] Een van de overlevenden van de opstand op 2 augstus 1943 in Treblinka, Jankiel Wiernik, schreef kort erna een indrukwekkend verslag over het vernietigingkamp. Het werd clandestien in Warschau verspreid en in mei 1944 naar Engeland en de VS verstuurd, waar het vertaald werd – zonder enig direct effect bij regeringen en legerinstanties.

[7] Giorgio Agamben: Quel che resta di Auschwitz (1999), in het Engels: Remnants of Auschwitz, in het Duits: Was von Auschwitz bleibt: Das Archiv und der Zeuge.

[8] In mijn boek Over kampliteratuur ga ik er nader op in, omdat de vertaalfout van Agamben niet de enige tekstmanipulatie is die hij toepast om de stelling van zijn boek bewezen te krijgen: dat de getuigen – dus aldegenen die over het kamp geschreven hebben – maar van één ding konden getuigen, namelijk dat ze niet konden getuigen. En wat is er dan overtuigender dan op de eerste pagina een ooggetuige zelf te laten zeggen dat hij ‘eigenlijk’ niets kan zeggen omdat er tussen hetgeen hij gezien heeft en erover weet te berichten een onoverbrugbare kloof gaapt?