Het moet in de winter van 1966/67 zijn geweest dat ik aan het eind van de dag naar een flat in Amsterdam Zuid fietste. Ik belde bij het mij opgegeven adres aan, mij werd opengedaan door een lange, baardige man die mij verwees naar een kamertje, dat vrijwel geheel in beslag werd genomen door een uitgeklapt opklapbed, keurig opgemaakt. Mij werd verzocht plaats te nemen. Ik ging op de rand van het diep doorbuigende bed zitten. De man verdween om even later terug te keren met een map vol papieren onder zijn arm. Hij ging naast mij zitten op het nu zeer diep doorverende opklapbed, overhandigde mij de map dat wil zeggen schoof mij de map tussen kin en knieën om die vervolgens pagina voor pagina door te nemen.
Ik had kennis gemaakt met H.C. ten Berge en de kopij van het eerste nummer van zijn tijdschrift Raster in ontvangst genomen.
Hiermee begon datgene wat ik altijd gewild had: rechtstreeks contact met de echte maker, met degene die de inhoud bepaalde. Als boekverzorger word je vaak via de uitgever geconfronteerd met een kant en klaar manuscript, eventueel verlucht met afbeeldingen, en of je daar maar een mooi boek van wilt maken. Als je vraagt om overleg met de auteur, wordt je dat niet altijd in dank afgenomen. Dat geeft maar gezeur en oponthoud. Terwijl het een vanzelfsprekendheid zou moeten zijn. Gelukkig ben ik gezegend met redelijke uitgevers-opdrachtgevers zodat ik weinig te klagen heb; zeker wat Raster betreft, waar ik later ook in de redactie zat – dichter bij het vuur kun je niet zitten. Alleen dan kun je optimaal vormgeven.
Goed, dat was mijn kennismaking met H.C. ten Berge, enig redacteur van Raster. Ik ging aan het werk: liet een licht onscherpe foto van het woord raster maken, die ik vervolgens zeer grof liet rasteren, vergrootte de zaak uit en had een bruikbaar beeld voor het omslag. Later gebruikte ik alleen de gerasterde R voor het omslag als uitvergroot vignet, logo zou je nu zeggen. Als Ten Berge ermee ophoudt, jaren later, laat ik het een stille dood sterven en vermeld het in de inhoudsopgave van het laatste nummer onder de titel ‘Nou tabee dan…’. Weer later laat ik het nog één maal opduiken als vignet voor de reeks Rasterboeken vanaf 1972.
Dan in 1976/77 wordt Raster herboren, na een intermezzo van zes boeken bij de Bezige Bij. Nu wordt het een Tijdschrift in Boekvorm. Het leek in opzet een beetje op het befaamde Randstad, dat in de jaren ’60 al betrekkelijk gauw ter ziele was gegaan. Net als Randstad had het in het begin geen abonnees, was het alleen als boek in de boekhandel te krijgen. Het was dan ook meer een reeks boeken dan een tijdschrift. Nu met een uitgebreidere redactie, naast ten Berge zaten J. Bernlef, Pieter de Meijer en Jacq Firmin Vogelaar in de redactie, van wie de laatste het tot het einde heeft uitgehouden.
Ieder nummer/boek had in principe een thema, eigen inhoud, dus een eigen omslag. Dat principe is voor 125 afleveringen blijven gelden. Eerst was Raster het enige blad dat altijd een thema had. Nu werkt ieder literair tijdschrift met deze formule. Onder thema wordt ook verstaan de behandeling van een auteur of boek.
Aanvankelijk had ik 6 vette rasterpunten bedacht waarin in schrijfmachineletters het woord raster verscheen. Dat heeft de eerste 2 nummers op het omslag gestaan, maar het beviel mij niet: te weinig karakteristiek. De vette rasterpunten werden vervangen door schrijfmachinetoetsen die ik van mijn eigen schrijfmachientje (zie omslag Raster 123/124) liet fotograferen. Een trouvaille: letter en beeld (foto) in één; en bedenk: in die tijd was de schrijfmachine het gereedschap van de auteur. Alle kopij kwam in schrijfmachineschrift binnen. De voltallige redactie was content en is dat tot vandaag gebleven. Voor de uitgever geldt hetzelfde, met als uitzondering Albert Voster, een tussenpaus die de uitgeverij korte tijd bestierde. Hij zag als groot voorbeeld het internationale, Engelstalige tijdschrift Granta. Zo ongeveer moest ook Raster er uitzien. Waarschijnlijk zou dat tevens de verkoop ten goede komen, ook een beetje als van Granta. Het formaat werd aangepast aan dat van Granta, daar bleef het bij. Voster vertrok.
Met de redactie, de redacties moet ik zeggen want in die lange periode was er natuurlijk ook enig verloop, heb ik steeds uitstekend samengewerkt. Door ons systeem – ieder redactielid werd bij uittreden automatisch lid van de redactieraad – werd het contact nooit echt verbroken. Eigenlijk van het begin af aan ontstond er onderling een vriendschappelijke band. Mijn positie als nietletterkundige tussen schrijvers en dichters heb ik als vanzelfsprekend ervaren. Mijn mederedacteuren zijn, als dat nodig was, altijd solidair geweest. Zij beschouwden mijn werk als een volwaardige redactionele bijdrage. Toen ik geïnterviewd werd naar aanleiding van de prijs die ik van de gemeente Amsterdam had gekregen voor ‘mijn bemoeienis met Raster’ heb ik gezegd dat tijdens een redactievergadering de kraan van eruditie en belezenheid soms wijd openging en dat ik daar dan mijn vingerhoedje onder hield om vervolgens voldaan naar huis te gaan. Zo is het. Nee, zo was het.
Ach ja, jongens waren we, maar…