Joseph Brodsky is verdwenen. Opnieuw zijn
graf bezocht. Nog maar twee
potloden onder de planten en planeten.
Wat losse keitjes. De witte steen
vangt de laatste zon en kaatst de naam.
Weet wat dat is: verdwijnen.
Als het hart eruit gesneden wordt,
door het prozaïsch leven gestenigd wordt.
Je drinkt op Stefanus in Venetië
en knallend valt het wijnglas uit je handen.
Het raakt de grond, stuitert en stuurt
de wijn in bloeddruppels alle kanten uit.
Je hoofd tikt langzaam en verbaasd
voorover. De toren die al scheef stond,
zakt opzij. Je hoort de brakke stem
van je geliefde vragen wat er gebeurt.
Een bezorgde hand fladdert langs.
Dan stijgt de tafel op, een jas
van een bekwame ober sluit
de parasol en draagt hem veilig weg,
alsof hij met een lange lans de draak
bestrijdt. Een tong van vuur
ritst de stenen open, de koffiebar
buigt krom, espresso bespat de hemel.
De houten brug draait hulpbehoevend
in het rond. De plavuizen plotseling
vederzicht en gommel. Waar
nog houvast te vinden? Glas
knispert achter de pui. Vergeten
broden in ovens verkolen.
De armen van je geliefde geuren
en groeien uit tot verre gondels.
De lucht wordt dun. Het uitzicht
dwazer. Waar in het wanhout een kerkklok
sloeg, drijft nu een eland van mist.
Een restaurant vervliegt in stoom,.
De huizen lekken weg in water.
Zo verdwijnt de stad.
Zo ontstaat een gat in de lagune.
Zo moest het hart van Brodsky sterven.
Hij trapte niet in de val van bloedeloze
maskers voor toeristen. Hij zag
onder de pleinen en achter de gevels
de wereld van zijn jeugd, zijn hartstocht
en zijn liefde. Dat het daarom gaat.
Als schrijvers sterven, storten er stenen
uit de gevels van Venetië. Dan vallen balken
achterover. Een literaire wereld verdwijnt.
Een wereld van maskers, van koningsblauwe,
nachtelijke stilte, van mistig opdoemen
van palen, van blinde stegen, laatste nummers.
Die wereld, hoe vaag en geblinddoekt ook,
geeft het gevoel dat dit de juiste weg, dat nu
eindelijk in het leven iets de goede kant op.
Brodsky stierf en met hem verdween een plein.
Vestdijk ging dood: er werd een steeg begraven.
Kees Fens ging heen. Hans Faverey,
Rein Bloem, Hermans, Oversteegen.
Zovelen die in de eerste Rasters schreven
Raster verdwijnt en zal worden weggezet
in bibliotheken, geordend, gekist,
in digitale mappen opgeborgen.
Maar de echte Raster ligt op de bodem van een zee
te deinen op de dirigeerslag van de inktvis.
Nieuwe lezers met schubben, nappen,
stekels, met gestreepte, dwarse kleuren
voeden het kloppend hart, dat niet vergeefs
mag kloppen. Raster is dood, ligt
naast de losse stenen van de palazzi
op de bodem van de zee. De stad
wordt herbouwd. Wordt een stad
van glinsterende beelden, woorden,
letters, hartstochten en liefde.
Diep in de zee wordt Raster weer gelezen.
Raster! Blad in golfslag. Met lila lijsten,
met roosters voor de kippen, met letters
die schuimden, met regels op hol,
met knipperlichtkomma’s,
met slagboompunten, met woorden
als laatste stappen in de lagunestad,
als letterstille plonzen in het water.