1 Polets expertise
Eind 1978 verscheen Sybren Polets zesde roman Xpertise of De experts en het rode lampje. Er is aan dit boek (tot januari van dit jaar) weinig aandacht besteed. Bovendien was deze belangstelling niet altijd (Aad Nuis) van een hoog gehalte. In dezelfde tijd uitte Cyrille Offermans in een essay (zie: Raster 7) nogal grote twijfels over Polets poëtica.
Redenen genoeg om het een en ander nader te bekijken. Omdat het literatuur(-kritiek) betreft die zich tamelijk bewust ‘inlaat’ met maatschappijvisies, kan ik niet volstaan met literaire kriteria maar zal ik ook politieke opvattingen bij mijn beschouwing betrekken.
Hadden Polets vorige romans ondertitels als ‘een realistiese fabel’, ‘een kadercollage’ etc., bij zijn laatste boek vormt de typering – een expertise – zelfs de titel. Xpertise is verdeeld in 24 hoofdstukken, meestal opgebouwd uit teksttypen van uiteenlopende aard, wat de lezer van Polet niet zal verbazen. De basis van de roman wordt gevormd door een tekstsoort die het karakter heeft van traditioneel proza. Hierin worden situaties verhaald waarin de hoofdfiguur, zoals gebruikelijk Lokien Perdok, terecht komt. De andere delen behandelen afsplitsingen, dromen, lektuur, kreaties en kommentaar van hem (of vanuit zijn perspektief).

2 Het basisverhaal
Lokien is pas gescheiden van Fried, zijn tweede vrouw en woont vlak bij zijn oude vriend Bender in een tweekamerflat in een nieuwbouwwijk aan de uiterste rand van Amsterdam. Zoals Kilo in De sirkelbewoners (1970) vult hij zijn lege woonruimte langzamerhand met meubels en andere gebruiksvoorwerpen van de kraakwagen, die hij ook weer vervangt door voorwerpen van een betere kwaliteit.
Net als in Breekwater (1961) is hij schrijver, al wil hij ditmaal geen ‘moderne’ roman schrijven, maar ‘een groot boek, met figuren, levend in alle tijdperken: De hoge hoed der historie.’ We kunnen ons Lokien derhalve voorstellen als een soort Valentijn Snell (uit Hugo Raes’ Het smarán, 1973) die een boek als Polets De geboorte van een geest (1974) wil schrijven. Op bepaalde ‘notities’ van Lokien die verband houden met de problemen die dat schrijven met zich meebrengt, kom ik straks terug. Met zijn kamers, vult hij ook het boek langzamerhand, zoals hijzelf op zijn beurt weer gevuld wordt door herinneringen uit vroegere fasen van zijn leven, door hernieuwde konfrontaties daarmee en door nieuwe ervaringen. Aan het eind van het boek is dit heel konkreet: er is een nieuwe relatie met Mirjam, zijn eerste echtgenote. Hij is niet meer alleen. Hij heeft zijn verleden aanvaard.

3 De buitenwijk
Evenals Valentijn Snell woont Lokien aan de rand van een stad en ziet hij hoe er verder wordt gebouwd. Anders dan Snell voelt hij de nieuwbouw niet ais een bedreiging. Hij is er ook niet heengevlucht, doch kwam er terecht als zoveel woningzoekenden. Voor een deel is Lokien dan ook een model van de buitenwijkbewoner.
De buitenwijkdelen fungeren in het boek als startpunt en als rustpunt. Startpunt, niet alleen bij Lokien, voor het vullen van de ruimte; vanwege de pionierssituatie daar; voor Lokien aanleiding tot een aantal beschrijvingen van typiese situaties en bewoners (bijvoorbeeld: een kerkdienst in de kelder van een flat, een leefgemeenschap, een sensitivity-training). De buitenwijk is ook het punt van waaruit allerlei reizen worden ondernomen. Het reizen vormt een van de centrale elementen in Xpertise, onder andere door het feit dat Lokien regelmatig als freelance-journalist voor het luxe tijdschrift Avenida op pad moet.
De buitenwijkdelen bieden een rustpunt omdat slechts hier de chronologie van het verhaal echt duidelijk wordt. Chronologie is een van de weinige konventionele struktuurelementen die Polet, omwille van de leesbaarheid, wil handhaven.
Een rustpunt ook omdat hier de andere delen met elkaar in verband worden gebracht. Bovendien krijgt een symmetries element in het verhaal er gestalte. Het begint namelijk vrijwel direkt met een verjaardagsfeestje in het gezin van Bender, waarna een passage volgt over de modelspoorwegliefhebbers Peters en Fijnvandraat. Het laatste hoofdstuk verhaalt een (oudejaars-)avond bij Bender en het wordt voorafgegaan door een ander fragment over de treinhobbyisten. Een ander ordeningselement is het getal van de hoofdstukken – 24, het aantal uren in een dag (i.t.t. Ulysses is er geen sprake van een ‘vertelde dag’).
Al maken sommige buitenwijkdelen ten opzichte van elkaar een wat geïsoleerde indruk, naarmate het boek vordert blijkt het verband. Zo is er een verband tussen de erotiese ontmoeting van Lokien met Benders dochtertje Pamela en zijn hernieuwde liefde voor Mirjam, later in de roman.

4 Het verleden van Lokien
Hierboven merkte ik al op dat veel van Lokiens ontmoetingen betrekking hebben op zijn verleden en dat hij dit verleden aksepteert. Het wordt niet meer verdrongen en vervangen door een nieuw, wat hiervoor bij Lokien het geval was.
Xpertise bevat dan ook veel citaten uit ouder werk en nieuwe perspektieven daarop. Nu is dit bij Polet geen uniek verschijnsel. In De geboorte van een geest stond een nieuw fragment uit Mannekino (1968) en er is ooit (in: Droom van de oplichter: werkelijkheid, 1977) een ‘vergeten’ hoofdstuk van Verboden tijd (1964) verschenen. Verder is de transformatiegeschiedenis aan het eind van De geboorte van een geest vrijwel identiek aan die in het begin van De sirkelbewoners. Ook verschenen er wel kommentaren op situaties in vroegere romans.
Voor de goede orde wil ik stellen dat, waar het in Xpertise om gaat, niet zozeer betrekking heeft op wat bij elke romancyclus gebruikelijk is (bepaalde figuren keren steeds terug, gebeurtenissen worden herinnerd etc.). Ik bedoel meer dat het verleden een nieuwe rol gaat spelen.
Na de eerste konfrontatie met het verleden tijdens het feestje bij Bender ontmoet Lokien de voddenkoopman Kilotron, die dezelfde geschiedenis heeft als Kilo. Hij doet Lokien dan ook het idee van de kraakwagen aan de hand. Beide blijken ze (weer?) lid te zijn van de RSP (‘Revolutionair Socialistische Partij’ in De sirkelbewoners, intussen wat minder gewelddadig geworden en ‘Radikaal Socialistiese’ genoemd). Na een kort overzicht van Lokiens karrière, waardoor we te weten komen dat hij vroeger ook al eens journalist is geweest, worden de gegevens over zijn jeugd na de oorlog die uit Verboden tijd bekend zijn, aangevuld: hij groeide op bij een oom en tante in Hoorn. Deze informatie wordt verder in het boek, bij de verjaardag van zijn zuster Klaske, nog uitgebreid.
Het nieuwe materiaal, waaronder verder kommentaar op de rol die Lokiens broer Klooster in zijn leven speelde, wordt omringd door citaten uit Verboden tijd en stukken die stijlovereenkomsten met dit boek vertonen. Hetzelfde is het geval met Breekwater. Lokien belt de oude Breekwater op en maakt een afspraak met hem. Later zoekt hij hem op in een bejaardenhuis in de buurt. Ook hier weer citaten en stijlovereenkomst. Bij het nieuwe kommentaar op personen uit ouder werk heb ik sterk de indruk dat Polet ingaat op bepaalde kritieken en recensies.
Er zijn nog verwijzingen van andere aard. Zo lijkt het gezin van Bender (o.a. kwa samenstelling) op dat van de geschiedenisleraar Perdok uit De sirkelbewoners en doen kinderen van Klaske erg denken aan de kleine Lokien (Minnie) in Verboden tijd. Verder wisselen Bender en Lokien van gedachten over de vervreemding in de natuur, terwijl zij zich in een volkstuin bevinden die voorzien is van een weelderige flora en fauna. In verband hiermee denke men aan het parkgesprek van Lokien en Breekwater over kunstmatigheid en het tot leven gewekte schilderij Déjeuner sur l’herbe (De geboorte van een geest) waarin het gezelschap eenzelfde onderwerp entameert.
Vervolgens herinnert de Hinnema op de RSP-vergadering sterk aan de Minnema op de protestmeeting in De geboorte van een geest. De elektriese schoenen die het wonderkind Guido Jagt in Mannekino uitvond treffen we hier aan als een bedenksel van Lokien. Diens psychonentheorie uit De geboorte van een geest wordt in Xpertise vrijwel letterlijk overgenomen. Tot slot: wanneer de tweeënveertigjarige Lokien het meisje Pamela bemint, wordt, niet toevallig, dezelfde vergelijking gebruikt als bij Breekwater met zijn jonge sekretaresse Merel: ‘de oude man en de zee’.

5 De afsplitsingen
Een van de technieken waarmee verschillende losse delen aan het Lokienverhaal worden verbonden is de identifikatie. Dit is met name het geval bij de afsplitsingen. Een aantal van deze afsplitsingen zou men, omdat Lokien dit keer schrijver is, literaire kreaties van hem kunnen noemen.
De belangrijkste is de detective Perdox. Hij treedt in het grootste deel van het boek op. Verder heeft hij dezelfde voornaam als Lokien, woont hij op dezelfde plaats en maakt hij eveneens allerlei reizen (naar Scandinavië, de Donau, de bergen, subtropiese streken). Zijn opdracht is een potentiële misdadiger te identificeren en te achterhalen. Er blijkt iemand vermoord te zijn en als enige spoor van de moordenaar vindt de politie het jasje van Perdox’ opdrachtgever (O). Vanaf dit moment is Perdox elk initiatief kwijt: hij vertrekt naar Kopenhagen waar iemand wordt vermoord die op O lijkt, ditzelfde gebeurt in Kiruna. Telkens duikt het jasje van O op. Ook zelf is Perdox niet meer veilig: er worden verschillende aanslagen op hem gepleegd. Hij begint bovendien een sterke gelijkenis te ontdekken tussen het gezicht van O en dat van hemzelf. Op een gegeven moment dringt hij zich in een bende gangsters in (die een prachtig taaltje spreken) maar deze groep heeft hem door en martelt hem het ziekenhuis in, waar niemand hem wil geloven. Tenslotte vindt hij O en doodt hij deze / wordt hij door deze gedood etc: er zijn verschillende alternatieven voor het slot.
In hoofdstuk IV lezen we over een expeditie naar het Frankrijk van 2000 zoveel. Na een grote explosie is land verzonken en ander land omhooggekomen. Steden zijn in puin gelegd en de samenleving heeft het aanzien gekregen van een groot aantal kleine republiekjes waarin de boerderijen forten zijn geworden.
Het gezelschap, waaronder een zekere Lanko, treft allerlei menselijke hibriden en mutanten aan. Nieuwe liederen en fabels horen zij, bijvoorbeeld over het ontstaan van de aarde. Er heersen nieuwe gebruiken en gewoonten (het Eskimogebruik dat de gastheer zijn vrouw bij de gast laat slapen).
In hoofdstuk VII wordt verhaald over een topfunktionaris bij een multinational die meubels ver-zamelt en deze telkens door duurdere vervangt (!). Zijn hoogste chef draagt hem op een oliesjeik te onthalen en daarbij kosten noch moeite te sparen, zonodig zijn vrouw en dochter voor de nacht af te staan. Een van de gasten die hij uitnodigt om dit onthaal op te luisteren is de hermafrodiet Leinko. Deze narcistiese figuur, die zich bij elk gezelschap meesterlijk kan aanpassen, gaat wat later in het boek een relatie aan met Perdox. Hij wordt vermoord (door O?).
De held in een Oidipous-achtig verhaal dat ook Odyssee-elementen bevat is Leikion. De beschrijving van de vreemde volkeren die hij op zijn tocht ontmoet doet soms SF-achtig aan. Dit laatste is ook het geval bij het fragment waarin de figuur Leukion voorkomt, die soms een soort psychoon is, een oermens en een eindmens. De stijl doet soms denken aan Polets poëzie. Deze overeenkomst is nog sterker in Experditie in het land van Qwert (waar zelfs een letter een personage is).
Het lange verhaal De mixmachers bevat een toekomstfantasie op korte termijn: de twee schelmen ontmoeten bij Rotterdam een aantal mensen dat sterft ten gevolge van de milieuvervuiling en als schuldige ‘Hobbes’ noemt. Wat later lichten zij de Rotterdamse havenelite op: een van de twee mixmachers is verkleed als oliesjeik.
Dit zijn de belangrijkste afsplitsingen en ook over hen heb ik hier weinig meer gedaan dan het plaatsen van globale opmerkingen.

6 Notities en motieven
Op een aantal teksttypen ben ik nog niet ingegaan. Sommige hebben te maken met de problemen waarmee Lokien tijdens het schrijven wordt gekonfronteerd. In verband hiermee treffen we veertien stukjes aan, waarvan er dertien zijn genummerd en de titel ‘Notitie’ dragen. Deze notities zijn vaak in een wat aforistiese vorm gevat en hebben dan ook minder het karakter van een direkt kommentaar. De onderwerpen die zij aansnijden zijn onder andere: de relatie literatuur/werkelijkheid, geschiedenis/toekomst, fantasie, personage, de funktie van literatuur etc. alsook de inhoud van deze begrippen.
Door de gekomprimeerde vorm en niet in de laatste plaats door het kwistig gebruik van woordspelingen werken ze weinig verhelderend en is de konklusie gewettigd dat Polet deze materie in zijn recente artikelen duidelijker heeft behandeld. Op zich heb ik niets tegen een soortgelijke techniek: Arno Schmidt, een van Polets inspirators, heeft goede resultaten bereikt met ‘erzählerisch-essayistisch Prosa’.
Naast de notities bevat Xpertise nog twee andere, duidelijk afwijkende, tekstsoorten: zes fragmenten uit een ‘alternatief’ ganzenbord en tien citaten uit krantenverslagen van schaakwedstrijden. De verslagen krijgen door veranderingen in de typografie een vervreemd karakter. Evenals de notities worden ze door identificerende elementen met andere delen van het boek verbonden. De relatie met die delen is tamelijk vaag (bij de ganzenbordfragmenten staat het reizen en in mindere mate het geweld op de voorgrond). Wat de schaakcitaten betreft: met één is het beoogde effekt al bereikt, de andere zijn daarom overbodig.
Ongebruikelijk voor een auteur van het kaliber van Polet is de ‘scheepskatalogus’ van auteurs en personages die hem hebben geïnspireerd. Dit soort stukken vindt alleen weerklank bij literaire kursisten als Maarten ‘t Hart voor wie eruditie niet meer is dan het zelfgenoegzaam kraaien als ze weer een naam kunnen thuisbrengen. Ik sluit mij dan ook aan bij H. C. ten Berge’s kritiek op Polets onbescheidenheid (Raster 7).
We vinden in Xpertise een groot aantal bekende Poletmotieven: het bekeken (en achtervolgd) worden, de gedaanteverwisseling, samenlevingsmodellen, een kontrageschiedenis, het geweld, het verval van de stad, het lichaam als ding, honden. Ze wijzen echter niet voortdurend in dezelfde richting, zoals de motieven (verminking b.v.) in De geboorte van een geest dat deden. Ik kom hier op een punt van kritiek dat eigenlijk voor het hele boek opgaat: het ontbreken van een duidelijk kader.

7 Geen hoge pet van de historie
Omdat de geschiedenis in Xpertise een belangrijke rol speelt zou men verwachten dat er, net als dat bij De geboorte van een geest het geval was, veel citaten uit sekundaire literatuur in zijn opgenomen.Dan komt men bedrogen uit: in het onderhavige boek wordt voornamelijk uit primair werk geciteerd en dan nog bijna uitsluitend van eigen hand. Er zijn enkele regels poëzie van anderen en wat de sekundaire literatuur betreft: deze beperkt zich tot de bovengenoemde schaak- en ganzenbordfragmenten, de stukjes sensitivity-training en een citaat uit Diodorus II van Sicilië. Perdox’ lektuur over de germaanse godenwereld zou heel goed een pseudocitaat kunnen zijn (de interesse in de god Loki lijkt me trouwens ook weer zo’n reaktie op kritisi).
Dit betekent in ieder geval dat een aantal maatschappelijke elementen, in tegenstelling tot in vorige romans, afwezig zijn. De kollagetechniek verbindt dan ook voornamelijk fiktionele elementen.
Het wordt er allemaal niet gemakkelijker door, een duidelijk kader voor het boek te vinden. In tegenstelling tot Aad Nuis, die zegt dat wanneer de samenstellende delen van een roman boeiend genoeg zijn hij zich wel door de rest wil heenworstelen, vind ik zo’n kader wel belangrijk. Een kader bouw je pas op als je je ergens ‘doorheenworstelt’, dat wil zeggen: de verstrekte gegevens bewust probeert te verwerken. Zoals ik al opmerkte geven de motieven weinig richting aan voor de interpretatie. Hetzelfde geldt voor de notities en aanverwante teksten. De buitenwijk en het reizen bieden een te beperkt kader om het gehele boek te bestrijken. De psychoondelen zijn daar evenmin toe in staat, vooral wanneer ze zijn geschreven in een stijl die in Polets poëzie goed werkt, maar als bladzijdenlang ‘lyries proza’ verveelt. Polet zou zich hier (en bij de epidemie van woordspelingen) eens zijn eigen twijfels over het uitputtende taalspel bij Joyce moeten herinneren.
In De geboorte van een geest was de geschiedenis wel kadervormend: de geschiedenis van Amsterdam, parallel met die van de onderdrukking van de bevolking, en de ontwikkeling van de psychoon tot materie. ln Xpertise is eerder sprake van ‘toekomstgeschiedenis’ (al wil ik hier niet van utopie spreken) dan van historie.
Hoewel het Lokien-verhaal eigenlijk ook in de nabije toekomst speelt – in het jaar 19791 – staat bij de individuele geschiedenis van Lokien het verleden tamelijk centraal. Mijn interpretatie van Lokien als ‘groepsfiguur’ houdt trouwens in dat, wanneer het de buitenwijkbewoner Lokien Perdok betreft, ik hem ook konventionele eigenschappen (als een individuee1 verleden) toeken, voorzover Polet hem konventioneel beschrijft. Ik geloof dat de gemiddelde Nederlandse kritikus dan ook de sleutel van het boek in het laatste hoofdstuk zal lezen: de mogelijkheid van harmonie, ‘Even.’ Dan zou het invulproces en de diverse manieren waarop dit zich voltrekt zowe1 hebben geleid tot het aksepteren van Lokiens verleden als het aksepteren van ‘het leven onder de huidige omstandigheden’.
Zijn vorige roman liet Polet vergezeld gaan van een toelichting over het ontstaan en de struktuur van het boek. Eigenlijk houd ik daar niet van, maar misschien is het jammer dat hij hier dit keer van heeft afgezien. Hij zal wel moedeloos geworden zijn van dat steeds weer uitleggen: aan het begin van Xpertise wil Kilotron aan Lokien een tweedehandsexemplaar van De geboorte van een geest verkopen, ‘geen hond wil het hebben’.

8 Het afscheid van Lokien?
Er bestond al een grote diskrepantie tussen de eerste twee delen van Polets ‘Lokiniade’ en de rest, zowel in technies als inhoudelijk opzicht. Elders [in het tijdschrift VAN, 1978 nr. 10] heb ik aangetoond hoe hij, wat Breekwater betreft, via herzieningen enige malen heeft geprobeerd de kloof te dichten en dat hij daarin slechts ten dele is geslaagd. Xpertise is voor een deel een nieuwe poging om de vroegere romans te herzien, ditmaal door nieuwe perspektieven, nieuwe visies op hen te geven. Ik krijg sterk de indruk dat het boek daarom als een afsluiting van de ‘Lokiniade’ bedoeld is. Hiervoor gelden niet alleen literaire argumenten. Binnenkort is Lokien even oud als Breekwater in 1961. Een stelselmatige herziening van ideeën en opvattingen kan niet blijven doorgaan. Inderdaad kan na een geval als dat van Aldo Moro de RSP geen rechtse politici meer gevangennemen zoals in De sirkelbewoners en het is natuurlijk juist dat Xpertise meer een voorzichtig optimisme ademt dan een verward utopisme. Maar misschien zou het vruchtbaarder zijn als Polet in de toekomst zijn ontwikkeling minder laat bepalen door zijn huidige romans.
Xpertise is minder politiek dan zijn voorganger. Negatieve opmerkingen over sociaaldemokratiese politici, hoe terecht ook, doen hieraan niets af. Evenmin als de kritiese notities over onder andere de relatie tussen literatuur en werkelijkheid er een politiek boek van maken. Het maatschappelijke element in de buitenwijkdelen mag men echter niet onderschatten. In verband hiermee wees ik al op het verschil in beleving van de nieuwbouw tussen Lokien en Valentijn Snell. Op verschillende plaatsen blijkt dat de ‘preokkupatie’ bij Polet wel degelijk politiek is2, al kwam dit in het vorige boek sterker naar voren. Want, om nog even op Het smarân terug te komen: in dit boek hebben de gewelddadigheden betrekking op geweld in het algemeen, terwijl in De geboorte van een geest daarentegen juist het geweld van de onderdrukking en het verzet daartegen een objekt van beschrijving vormt. Dit soort verschillen zijn zelfs konstateerbaar via één en dezelfde tekst: men vergelijke het Cherry Duyns-citaat over gastarbeiders in De geboorte van een geest met de versie in Duyns’ Lotgevallen (1975). Bij Polet heeft het door de konteksten een sterke lading, bij Duyns werkt het, tussen Wiegel en Torremolinos, alleen op de lachspieren.

9 Polets theorieën over ‘ander proza’
Met mijn opmerking over het politieke karakter van Polets werk raak ik aan een diskussie die al heel lang bezig is: die over de maatschappelijke werking van literatuur, die over de verschillende vormen van avantgardisties proza etc. Polet heeft de afgelopen jaren bij diverse gelegenheden over deze materie geschreven, het meest uitgebreid in Raster 2 en 3 (1977). Ik wil in het kort zijn (niet altijd even kompakte) begripsbepalingen geven. Vanaf het eind van de vorige eeuw is het ‘andere proza’ ‘gesplitst in twee polen’: ‘een centrifugale, totale, d.i. op de wereld gerichte en een centripetale, absolute, d.i. naar binnen, op het kunstwerk gerichte.’ Absoluut proza is ‘proza dat een grote of zo groot mogelijke autonomie van het kunstwerk nastreeft met (zo) weinig (mogelijk) verwijzingen naar de sociale werkelijkheid en met voor alles een taal- en beeldgebruik dat gericht is op interne literaire relaties (gesloten hermetiese vorm)’. Polet stelt met nadruk dat deze typering voor hem, ondanks het l’art pour l’art uitgangspunt, geen kwalifikatie inhoudt of het werk maatschappelijk irrelevant maakt. De andere pool verdedigt hij echter veel uitvoeriger en gedrevener. Bij totaal-proza ‘is het kreatieve proces niet autonoom maar rekkelijk, is er de nodige speelruimte binnen de tematiese kontoeren en spellijnen (…) de zelfstandigheid van de onderdelen wordt benadrukt.’ De auteur van dit proza noemt zijn werk realisties, hij wenst een geïnterpreteerde werkelijkheid, wil ‘zoveel mogelijk relaties leggen tussen de diverse werkelijkheden’, totaal-proza is daarom ‘bij uitstek geschikt om de dilemma’s, tegenstellingen en dialektiese processen in de werkelijkheid weer te geven of te beklemtonen, via veelvuldige opposities, kontrasten, antitesen en het bewust naast elkaar stellen van allerlei disparate elementen; een veelgebruikt procede is hiervoor de kollage of montage’. Tot zover Polet.
Men behoeft zijn tweedeling niet helemaal te onderschrijven – hij zegt zelf al dat er allerlei tussenvormen zijn en dat hij in deze vormen het meeste heil ziet-en soms valt te betwijfelen of hij een werk terecht absoluut dan wel totaal noemt. Toch is het een interessante studie. Wat helderder in ieder geval dan zijn Literatuur als werkelijkheid, maar welke? (1972). Op basis van deze theorieën zou men best een aantal lijnen kunnen doortrekken. Er is bijvoorbeeld nogal wat totaal proza afkomstig uit situaties van politieke beweging, en absolute werken zijn vaak in een (politiek) isolement geschreven. Hoe paradoxaal dit ook mag klinken, dit is juist een van de faktoren voor de hachelijke positie van het totaal proza.

10 De hachelijke positie van totaal proza
Absoluut proza kan vaak wel genade vinden in de ogen van de kritici (waarbij ze dan de psychologie van het individu en het l’art pour l’art karakter van het werk benadrukken), totaal proza nauwelijks. Dat is merkwaardig, want deze zelfde groep lezers draait zijn hand vaak niet om voor een ingewikkeld kryptogram of ander woordspelletje. Toch maken zij groot misbaar wanneer soortgelijke (spel-)processen zich in literaire teksten afspelen (ik simplificeer hier opzettelijk, want een kryptogram is eigenlijk een erg ‘gesloten’ vorm). Als een totale prozatekst een Monument is geworden (Ulysses bijvoorbeeld, al sta ik onwennig tegenover het idee dat dit totaal proza wordt genoemd en Heinar Kipphardts Mdrz absoluut) wordt hij nog wel serieus genomen. Maar vooral wanneer de auteur politieke (bij-)bedoelingen heeft met zijn werk, is een negatief oordeel snel geveld. Het argument dat hierbij steeds opduikt is ‘dat arbeiders het toch nooit zullen lezen’. Niet dat dit soort opmerkingen wordt ingegeven door enige sociale betrokkenheid: een ‘links’ boek dat wel een eenvoudige struktuur bezit heet dan weer ‘socialistiese streekroman’. Nu is juist het argument dat lieden met een geringe scholing geen totaal proza zullen lezen niet relevant. Want zij lezen ook geen konventionele literatuur, zodat voor hen de scheiding proza kontra-proza etc. niet bestaat.
Toch is het een hardnekkig argument. De partijgetrouwe Russiese literator Lezjev gebruikte het in de jaren dertig tegen zijn kollega Boris Pilnjak en veertig jaar later hanteert een ‘waardevrije’ Nederlandse wetenschapper als Ton Anbeek het tegen J.F. Vogelaar.
Laten we even wat nader ingaan op Pilnjak, een auteur voor wie Polet een grote bewondering koestert en een typies geval van iemand die tussen de wal en het schip is terechtgekomen.
In 1922 publiceerde hij de roman Het naakte jaar die hem op slag populair maakte. Twee jaar daarna werd dit boek, in een lezing aan de universiteit van Swerdlovsk, door Jozef Stalin nogal geprezen, omdat het ‘de eigenaardige ziekte van het praktisisme’ zo mooi aan de kaak stelde.’3 Verbazingwekkend, want juist ‘praktisisme’ is een van de belangrijkste kondities waaronder stalinisme zich kan ontwikkelen. Geen wonder dat Pilnjak in 1929 werd afgezet als voorzitter van de ‘Alrussiese Schrijversbond’ – al werd hij tijdens het beroemde kongres van 1934 nog in de leiding gekozen. Eind 1937 verdween hij. Over wat er met hem gebeurd is, weet men niets – in tegenstelling tot bijvoorbeeld over het lot van Tretjakov. In 1957 werd hij in de S.U.gerehabiliteerd, maar het duurde tot 1976 voor een deel van zijn werk, waaronder Het naakte jaar, heruitgegeven werd. Theun de Vries schreef tien jaar geleden: ‘Bij tijd en wijle is zijn werk, gebruikt voor anti-communistische doeleinden, met opzet overschat.’4 Deze aantijging zal niet gelden voor de Nederlandse slavisten. Neem Karel van het Reve, iemand van wie algemeen bekend is dat hij uitstekend kan vertalen maar geen benul heeft van literatuur(wetenschap). Hij is bovendien ook niet op literaire gronden geïnteresseerd in ‘dissidenten’. Ik twijfel er niet aan dat hij gaarne bereid is schrijvers ‘met opzet en voor anti-communistische doeleinden te overschatten’ maar hij zal weinig behoefte hebben aan radikale figuren als Pilnjak. Ik noem Pilnjak als voorbeeld om aan te geven dat niet alleen het produceren maar ook het waarderen van deze tak van proza, alles met een politieke stellingname te maken heeft.

11. Van politiek pessimisme naar absolute literatuur
Vanuit een andere invalshoek trekt (in Raster 7, 1978) Cyrille Offermans de waarde van het totaal proza in twijfel. Voor ik inga op zijn kritiek wil ik stilstaan bij een aantal van zijn politieke ideeën. Niet alleen omdat ze mijns inziens de grondslag vormen voor zijn keuze voor absolute literatuur, maar omdat zij op zichzelf al interessant genoeg zijn om bestreden te worden vanwege de pessimistiese sfeer die ze ademen. Met pessimisties bedoel ik niet zozeer het modieuze klagen over ‘de restauratie van de jaren zeventig’ dat men vaak opvangt uit sociaaldemokratiese en verwante kringen. Het doet eerder denken aan de ‘nouveaux philosophes’5. Deze fransen proberen de laatste jaren met veel élan een decennia-oude traditie van antikommunisme in een nieuw jasje te steken. Hun (politieke) doel is het demobiliseren van de massa en het depolitiseren van intellektuelen. Een konsekwentie die ook door Offermans wordt getrokken: ‘Een dergelijke intransigente houding moet, althans
onder de huidige omstandigheden, met het isolement betaald worden: maar een andere mogelijkheid is er niet.’ Volledig identiek met de ‘nieuwe filosofie’ is zijn afwijzing van de ‘vooruitgangsideologie’ (en de daaraan verbonden utopie). Evenals zijn nadrukkelijke aandacht voor het individu, voor de ‘privé-sfeer’ (Glucksmann: la vie privée).
Er zijn ook verschillen: in Offermans’ beschouwing komt de westerse dissidentie-ideologie niet voor (de ‘totalitaire filosofie’ zou vanaf Plato via Rousseau en de Verlichting naar de Duitse ‘meesterdenkers’ gevoerd hebben en zijn voleinding vinden in het marxisme) die een direkte en onontkoombare lijn ziet van Marx naar de ‘Goelag Archipel’.
Een nieuw soort scheiding tussen ‘de oude en de jonge Marx’ die Offermans via een achterdeur weer introduceert, zie ik als een soort tussenvorm, evenals het feit dat hij begrippen als ‘harmonie’ en ‘verzoening’ een centrale rol laat spelen.
Ter illustratie van de overeenkomsten tussen Offermans’ ideeën en de ‘nieuwe filosofie’ zet ik een aantal opmerkingen van hem naast die van de filosofen.
O: ‘De geschiedenis heeft geen veranderingen ten goede te melden die ook niet ten slechte zijn; een periodisering ( … ) kan daarom niets anders inhouden dan dat men naar die momenten zoekt waarin er – zoals dat in de onschuldige taal van de geschiedschrijving van de vooruitgang heet – sprake is van ‘stroomversnellingen’ in dat proces: de grote catastrofes.’ Men vergelijke, Lévy: ‘Het gaat goed met de wereld zegt u? Maar nooit is de doodswil zo genadeloos en cynies ontketend’ en: ‘De menselijke geschiedenis als een door machtsbezit veroorzaakt en volgehouden proces van korruptie en ontmenselijking.’
O: ‘de kunstenaar strijkt de geschiedenis tegen de haren in door de ervaring van de vernietiging die in de realiteit steeds absolutere vormen aanneemt ook steeds absoluter vorm te geven’ en: ‘Zijn bijdrage aan een betere maatschappij bestaat uit de onvervalste kennis die hij produceert, dwz. door experimenteel vast te stellen wat (nog) maakbaar is.’ En Lévy: ‘De antibarbaarse intellektueel zal daarom kunstenaar zijn, want alleen de kunst is de sinds duizenden jaren opgeworpen dijk tegen de leegte van de dood, de chaos van het vormeloze, de zandloper der verschrikking. Want alleen de dichter, de schilder, de musicus weten het kwaad te noemen.’
O: ‘door een radicale reflectie op de eigen natuur kan blijken dat daar niets natuurlijks meer aan te pas komt, dat die helemaal gemaakt is.’ En Debord over het proletariaat: ‘de overweldigende meerderheid van de werkers die alle macht hebben verloren over het gebruik van hun leven.’
O: ‘Naarmate het maatschappelijke geheel het in tijd en ruimte geïndividueerde, het bijzondere, absoluter corrumpeert, platwalst en vernietigt, moet elk denken en handelen dat niet zelf gecorrumpeerd wil worden het voor dat bijzondere opnemen.’
En Glucksmann: ‘Deze staat is de moordenaar van de bijzonderheid, de eigenaardigheid.’

12 Een variant op de burgerlijke psychologiese roman?
Eén van de belangrijkste bezwaren die Offermans heeft tegen Polets voorkeur voor totaal proza, is dat deze gebaseerd is ‘op een wat gemoderniseerde weerspiegelingstheorie’ (een heterogene samenleving vraagt om een heterogeen boek). Volgens hem kan dat niet want ‘in waarheid is er nooit een samenleving geweest waarvan de homogeniteit verpletterender was dan de tegenwoordige.’ Ik ben het hiermee oneens: bij het analyseren van een samenleving lijkt me het hanteren van de tegenstelling homogeen-heterogeen minder bruikbaar. Men zou termen moeten gebruiken die de talloze en veelsoortige manieren aangeven, waarop de apparaten van de dominante ideologie (de sociaal-demokratie inbegrepen) werken en de manieren waarop tegengestelde ideologieën zich daartegen verzetten. In dit geval geef ik Polet vooralsnog gelijk.
De term ‘absoluut’ bestrijkt bij Offermans een beperkter kader dan bij Polet. Objektieve literaire kennis ontstaat volgens hem ‘uit het afzweren van iedere afbeelding’6, Deze kennis moet door literaire kritiek en theorie in begrippen worden vertaald; ‘alleen absolute literatuur staat in dienst van de ware verlichting.’
Zijn suggestie dat absolute literatuur ‘een theoretischer en gereflecteerdere wijze van lezen vertegenwoordigt’ dan totale is niet terecht. Een dergelijke leeswijze geldt namelijk voor elke vorm van kontra-proza, en zeker voor het totale. Sterker: bij een andere leeswijze zou het onleesbaar worden, zou de lezer het ‘zich niet eigen kunnen maken’.
Al met al zou men Offermans kunnen verwijten dat hij niet duidelijk aantoont dat ‘zijn’ absolute proza iets anders is dan een (maatschappelijker) variant van de burgerlijke psychologiese roman.

13 (absolute) betrokkenheid tegenover (ironiese) afstand
In het minder principiële deel van Offermans’ essay, of zo men wil, op momenten waarop hij zijn kritiek konkretiseert, ben ik het meestal met hem eens. Uit wat ik over Xpertise heb opgemerkt moge duidelijk blijken hoezeer ik zijn afkeer voor de neologismen deel (hoewel ze bij Polet veel gerichter zijn dan b.v. bij Schierbeek). Zo ook met zijn opmerking dat Polet zijn theoretiese opmerkingen beter in de geijkte taal van de bewuste disciplines kan uiten, al zie ik dit niet erg stringent. Met zijn afkeer voor SF kan ik voor een deel instemmen: in het verleden is dit genre stelselmatig misbruikt om het amerikaanse imperialisme, of althans de moraal waarin dat verpakt wordt, te verdedigen. Toch ben ik het met Polet eens dat bepaalde (utopiese) mogelijkheden van dit genre nog onvoldoende zijn benut. Zeker wanneer we de resultaten van de Engelse auteur Michael Moorcock bekijken. Ik doel hier (naast de schitterende Jerry Cornelius-tetralogie) op de roman Breakfast in the ruins (1972).
Omdat Moorcocks boek niet konventioneel is, intensief gebruik maakt van allerlei citaten, en niet in de laatste plaats omdat het het geweld en de geschiedenis tot objekt heeft, biedt het uitstekend vergelijkingsmateriaal met bijvoorbeeld Het smaràn (niet helemaal opzettelijk is dit boek binnen dit artikel een voorbeeld geworden voor hoe het niet moet). Raes laat Valentijn Snell dromen dat hij in Vietnam getuige is van de moord op een officier door een deserteur. De situatie is weinig herkenbaar en duidelijk fiktie. Bij Moorcock droomt de hoofdpersoon Karl Glogauer telkens dat hij deelneemt aan bepaalde (historiese) gebeurtenissen (te beginnen met de Parijse Commune). Het feit dat hij jood is geeft hem een specifieke plaats in die gebeurtenissen. Wanneer hij is aangeland bij het kontemporaine geweld neemt Glogauer als Amerikaans soldaat deel aan de moordpartij in My Lai. Niet alleen alle schokkende details maar ook de gevoelens van de Amerikanen worden gegeven. Hier is geen afstand meer.
Dit brengt mij op het niet altijd funktioneren van de tegenstelling totaal-absoluut, Ik heb deze observatie nog niet uitgewerkt (en alleen nog nagedacht over de positie van de schrijver in het proces). Maar wanneer we de kritiek van Offermans 180 graden draaien en richten op de lichtverteerbare kost die de vaderlandse literatuurproduktie van de laatste jaren uitmaakt, krijgen we een andere tegenstelling. Dit keer gaat het mij niet zozeer om de algemeen bekende bezwaren tegen deze produkten (modieus, effektbejag, gefixeerdheid op stijl, vaag soort individueel onbehagen tot een universeel nivo opgeblazen). Mijn kritiek richt zich erop dat, waar in de bedoelde teksten sprake is van leed, dit veelal beschreven wordt vanuit een superieure verteller. Hierdoor ontstaat geen ‘kritische afstand’ maar eerder een ironiese.
De voorbeelden die Offermans geeft van absoluut proza hebben die relativering niet of minder, en ik meen dat juist dit één van de oorzaken is voor de politieke werking die absoluut proza kan hebben.
De tegenstelling is derhalve: betrokkenheid versus afstand. Die betrokkenheid (ook een term waarover ik nog niet tevreden ben) heeft te maken met de preokkupatie. Voor de uidelijkheid: ik heb het hier over ‘waardevrije’ auteurs, die niet strategies bezig zijn met de reakties van hun publiek. Bij een schrijver als Brecht werkt het manipuleren met de afstand en het ironiseren zeer bewustmakend.

14 Eenheid
In een periode waarin het imperialisme, en op een bepaalde manier ook het kommunisme, zich in een krisis bevindt, lijkt het mij erg gevaarlijk om depolitisering van de intellektuelen en demobilisatie van de massa voor te staan.
Onder politiek bewuste lezers worden nog verschillende en uiteenlopende teksttypen gewaardeerd: naast totale en absolute prozavormen ook het traditionele verhaal en zelfs Sjowall en Wahloo-achtige detectives of progressieve SF. Dit heeft niet alleen te maken met de individuele achtergronden maar ook met de wijze waarop de maatschappij zich ontwikkelt. Daarom vind ik het politiek onjuist om aan éen van deze vijf vormen (voor mij zou dat totaal proza zijn) uitdrukkelijk de voorkeur te geven. Een diskussie over de mogelijkheden (en beperkingen) van de diverse genres is veel zinvoller. Ik kan me daarom ook aansluiten bij de oproep tot eenheid die Anthony Mertens deed tijdens een diskussie, over politiek en literatuur, in de Groene Amsterdammer. De komende tijd zal zo’n oproep konkrete voorstellen moeten bevatten, want een streven naar eenheid dat blijft steken in intenties verzandt snel in fraseologie. Juist in konkrete situaties kan men zien ‘waar iemand staat’.
Het is niet toevallig dat geen van de ‘nieuwe filosofen’ met al hun bloemrijke frasen over staat en onderdrukking, eertijds bereid was een initiatief te steunen om de uitlevering van de in Parijs verblijvende advokaat Klaus Croissant aan de Duitse ‘rechters’ te voorkomen.

Want over de Westduitse ‘Goelag’, zo indrukwekkend beschreven in Peter O. Chotjewitz’ Die Herren des Morgengrauens (1978), leest men niets bij de nieuwe Franse (en Nederlandse) kultuurpessimisten.

januari 1979

1. Als men de gegevens die in Verboden tijd verstrekt worden, letterlijk neemt, is Lokien in 1937 geboren: hij is derhalve 42 jaar in 1979. Dit klopt niet, zoals wel vaker en soms opzettelijk dit soort ‘Tijd’ bij Polet niet klopt. Breekwater gaat vooraf aan Verboden tijd en is er tegelijkertijd het vervolg van. Zo ook De sirkelbewoners en De geboorte van een geest.

2. Ik bedoel met ‘preokkupatie’ iets anders dan met mening, idee of standpunt. Het wordt het meest benaderd door het begrip ‘schrijversintentie’ dat Pim Lukkenaer gebruikt in een artikel over Nescio’s Dichtertje (De Gids 2, 1979). Toch doet ‘intentie’ nog te veel aan een bewust proces denken. Het gaat er mij om een onderscheid te maken tussen boeken die weliswaar ‘progressieve’ meningen verkondigen, maar waarvan sommige verhaalgegevens niet politiek genoeg zijn, zich zelfs tegen de massa kunnen richten (de eerste versie van Breekwater) en werken waarvan de bedoeling van de auteur in eerste instantie helemaal niet zo politiek hoeft te zijn, maar die dat karakter wel krijgen. Ik ben niet erg gelukkig met de term.

3. J. W. Stalin, Over de grondslagen van het leninisme. Amsterdam 1938.

4. Het verhaal Roodhout, dat hij naar het tijdschrift Krasnaja Nov had gestuurd maar daarin uiteindelijk niet werd opgenomen, werd wel in Berlijn gepubliceerd. Naar Pilnjak zelf verklaarde, zonder zijn direkt medeweten. In Berlijn werd het werk door Russiese emigranten enorm opgeblazen als bewijs voor het falen van de opbouw van het socialisme. Laten we hopen dat De Vries op deze overdrijving doelt.

5. Zie: Jean Marie Benoist, Marx est mort (1970) en Un singulier programme (1978), André Glucksmann, La cuisinière et le mangeur d’hommes (1975) en Les maîtres penseurs (1977), Bernard Lévy, La barbarie à visage humain (1977)en Guy Debord, Société du spectacle (1968). Een uitstekende kritiek hierop: Dominique Lecourt, Dissidence ou révolution? (1978). De ‘nieuwe filosofen’ vonden uiteraard grote weerklank bij het franse establishment en delen van de Parti Socialiste, bij reaktionaire christenen als Maurice Clavel en bij ‘vrijblijvende denkers’ als Michel Foucault (wiens visie op de Macht Offermans trouwens deelt). Maar ook een waardevolle kommuniste als Maria Antonietta Maccochi heeft ideeën van hen overgenomen. En, om op ons terrein te blijven, het vroeger zo baanbrekende tijdschrift Tel Quel (Sollers en Kristeva inkluis) verkondigt steeds meer hun standpunten.

6. Verwarrend is dat hij eerst de term ‘weerspiegeling’ en vervolgens de term ‘afbeelding’ gebruikt. Zoals het ook niet duidelijk te onderscheiden is wanneer hij het heeft over een materialistiese analyse van literatuur en wanneer hij schrijft over het analyseren van politieke literatuur (simpelweg: hoe links is een boek, respektievelijk hoe schrijft men een links boek).