1. De verloren notitieboekjes

Winter kruiste onze sporen.
Daglicht betrapte ons in slaap.
De enige droom die ik kon redden
die de Dokters mij verkochten –
twaalf ramen, twaalf doorgangen
de ijsfles
in de schelp van puin
en de glazen ster
binnen in de kooi.

Ik heb ze dit alles al eerder verteld,
‘Dit is niet het leven dat ik het mijne achtte.
Ben ik daar gisteren geweest?
Die lucht, die bergen?
Zou er nooit opgekomen zijn.’

Vanuit polaire streken naar het
zuiden trekkend was alles duidelijk,
zoals de namen die wij aan meren
en bergen gaven,
zoals de bedoelingen van de moordenaars
die ons volgden met hun glinsterend wapentuig,
hun geblindeerde koetsen
nooit verder op ons achter dan een dag.

Ik wist dat de verklaring
uiteindelijk in hun handen lag –
het lange verhaal van het verborgen licht
der laatste grote stenen.

2. Dreigend weer

In het Zwarte Museum
verzonnen de dokters een formule
tot de oplossing van slaap.
Ik las hun advertentie:

De Dood Bedriegen is de Moeite Waard
Fantasieën Vervuld
Dromen Beloond

Weken nadat de dragers ons
verlaten hadden, werden wij
herinnerd aan vorige levens,
het zoete voorspelbare avontuur
tot aan het slot toe beraamd.
Dit zou het kunnen zijn, dachten wij.
En dan toch ook weer niet.

Sneeuw keerde zonder waarschuwing weer.
De glinsterende ringen ontwrongen zich onze vingers.

3. De getuige

Maar ik keek de andere kant op.
Waarom moet het altijd zo snel
en ergens anders gebeuren,
met slecht zicht, onbestemd eten,
en je verrekijker beslagen door
uit zee landinwaarts gedreven wolken?
Een stem raakt zoek in de nevel.
Een gezicht wordt weggerukt. Niemand
weet voor hoe lang.
Op de tafel in het oude hotel zag ik:
de goudomrande bril,
de wandelstok met zilveren knop
en twee pistolen in een fluwelen foedraal.
Zij wisten wat er verwacht werd.

4. De Wintergrot

Wie herinnert zich nu nog
Edward en Esmond en de goede
Sir Alexander, wiens doos sigaren zeshonderd mijl
uit de kust ontdekt werd
in de Gele Zee? Wie kan ze zich heugen
die buitenissige figuren –
Dokter Tulp en zijn Toverdoos,
Broeder Barnsteen, of de Puzzelkoning,
door zigeuners zo gevreesd?

Hun geesten struikelen
de paden van de rampspoed af
als vergeten stammen uit de Andes.
Zij drukken hun koude handen
tegen de bespannen ramen
van de huizen der zojuist gestorvenen.
Zonen? Voorouders?

Hun woorden zijn gelijk aan de jouwe
wanneer je daar het minst op bedacht bent.

Nu niet, zeggen zij. Later.

5. De gehangene

Het was de middag van de piano,
de avond van de gitaar.

De hele nacht, door de opgepoetste tralies
kon ik het getimmer horen –
het witte schavot
aan het eind van de straat.
Lucht ging open. Duiven
strompelden rond tussen de stutten
en de lus van de strop floot tegen zichzelf,
zoals jij dat voorspeld had.

Toen brak de morgen
van de glazen harmonica aan,
die ijle, hoge muziek, door slechts
weinigen geliefd en door niemand begrepen.

6. In het paleis van de puzzelkoning

Wij voelden ons allemaal ongemakkelijk
starend naar de eindeloze gele
chrysantenbedden,
de monniken complimenterend met
de perfecte plaatsing der stenen,
de bleke thee des konings drinkend.

Ik kon alleen maar denken
aan dat ene lege plein, het treintje
aan de horizon, de schaduwen
op alles toesnellend,
muren beklimmend, het geschilderde metselwerk bedekkend,
en ramen waarin de lucht geplakt zat
en wellicht een enkele voorbijdrijvende wolk.

Maar ik wilde daar niet zijn.
Edward klaagde. ‘Het kost ons uren
alleen al om uit deze doolhof te komen.’
En de vijanden sliepen zeker niet.
Daar konden we vast van op aan.

Zij denken dat hen niets ontgaat
maar zij vergissen zich.

De spiegelmachinerie
stuurde hun plannen in de war
en de droefenissen van het weer
verjoegen hen van het balkon.

7. Een prentenboek

Geen sneeuw toen maar omleidingen van stof
en brede straten van de allerbleekste rook naar
naamloze, verminkte steden zo verweg
wie zou daar willen wonen?
Wie deed dat? We gingen verder, we kwamen
bij een oceaan aan de ene kant, wij herinnerden
ons een oceaan aan de andere. Terugkerend
ontdekten wij dat onze eigen wegen
van her naar der liepen en er geen eind aan kwam.
Dat was het einde,
een van de vele die nog zouden volgen.

Uit de wintergrot
keerde ik terug
gewoon om mij te overtuigen.

Je hoeft niet na te denken, zei ik.
Je hoeft helemaal niets te doen.
Je kunt blijven zitten met het pistool op je knieën.
Je kunt je herinneren watje maar wilt
en als je zin hebt om te schieten
kun je ieder ogenblik de trekker overhalen.

Wat betreft Sheriff Jim.
Wat betreft Boneyard Pete
en lieve Johnny
op zijn zeventiende neergemaaid,
doodde twintig man en viel voorover
met zijn handen in zijn zak.

8. Droefenissen van het weer

Het oog gaat open
maar gehoorzaamt niet.
Dus word je een tweede en
een derde keer bedrogen. Wat je
niet kon zien blijft over,
stilletjes neuriënd in zichzelf.

De ene nacht
volgt op de andere. Het is niet
waar je op zat te wachten, maar om het even.

Probeer te denken aan al het
geluk bij ongelukken:
het uitgebrande museum,
de wasvrouw op haar eentje in de schemer,
de bolsters van de harten van diegenen
wier voeten nooit de aarde raakten,
het waterpaard, en andere.

Licht zonder schaduw, altijd
op weg naar het westen, van ons vandaan, zo ver
als iedereen mocht willen dat hij reisde.

9. Vertrouwde voorwerpen

Voor de tweede keer lazen wij de dagboeken

toen de muziek van ‘t afgelopen jaar
door het huis stormde,
de muren ontmantelde,
het meubilair vernielde.

‘Wacht even,’ zei ik.
‘Mogelijk hebben wij deze kamer nog eens nodig.’

Te laat!

‘Er moet een vergissing in het spel zijn.’
‘Ik ben niet degene voor wie je mij houdt.’

‘Hoe zit het met de gehangene?’ vroeg ik.

‘Verwijzing naar het verhaal van de gehangene
is in dit geval niet van toepassing.’

10. Het uur van de sporen

Een uur lang is alles groen.
Dan blauw. Dan wit.
Ik loop er doorheen als het groen is.
Bladeren. Gras. Roerloos water.
Het beste verhaal van allemaal.

Bij voorbeeld: Ik ben onderweg
naar het paleis met dringende berichten voor de koning.

Voor Vrijdag hulp of alles is verloren.
Vijand nadert. Voorraden op.
Zend hulp. Stuur helikopters.

Ik zeg, ‘Dit is het leven.’
De weg is groen. De bast op de bomen.
Het gekwetter van anonieme vogels.
En dan is alles blauw.
Een cirkel van vuur valt geluidloos uit de lucht.

Ik zeg, ‘Ik heb mijn instructies.’

11. De verschijning op de binnenplaats

Nadat de rechters van instructie vertrokken waren
en de onderzoekers terug naar de kroeg,
verschenen er een paar boodschappen op de muur.
‘Nee, nee’, zei Edward. ‘Dat is het niet.
Laten we het nog een keer proberen.’

Wiens wandelstok?
Wiens bril?
Wiens pistool?

Edward, ik kon je horen roepen.
Esmond, Billy!
Ik kon jullie allemaal horen
daar beneden aan het strand in de mist.

12. In het zwarte museum

De verhalen van de anderen
blijven tussenbeide komen. Zeker
betekenden zij teveel
verschillende dingen tegelijk.

Wat kan aan zulke ongunstige voortekens toegevoegd worden
en wat kun je schrijven dat
al niet geschreven werd,
op een meer geëigende tijd en plaats?

Probeer het met tellen. Herhaal
de getallen die je kent.
Of de troost van, bijvoorbeeld,
schapen of eenden.

En dit zou ook van pas kunnen komen:
Een touw met negen knopen
negen dagen lang door een vijand meegedragen
zal hem vernietigen.

Het probleem is, uiteraard
hoe hem te naderen.

13. Het amulet van de zigeunerin

Ze zei: ‘Van de kleuren die wij kunnen
leveren hebben wij alleen nog wit.
Je kunt het vandaag voor een koopje krijgen.
En een geslepen glas.
En een gedrukte uitleg.’

Soms draai ik mij om
en ontdek dan een vreemdeling
gehurkt tussen de pijnbomen, jankend
en krabbend aan de gerafelde bast.
‘Luister eens,’ zeg ik. ‘Is dat uw boom?’
Nu weet ik beter.

Houd de arm recht.
Richt langs de loop,
met beide ogen open.
Als u iets ziet bewegen
stel dan geen vragen.

Ze zei: ‘Maar aan het slot
is het koud, in wezen
is het kouder dan je je kunt denken.
Onthoud dat.
Houd dat vast.’

14. De spiegelmachinerie

‘Ik meld alleen maar even het feit
dat ik iets langs het pad naar het meer
zag gaan dat zwarter dan de bomen was.’

Gevolgd door klokgelui en
het kapotgooien van porselein.
In de Blauwe Kamer lag één enkele
tafel op zijn kant.

‘Hij beweegt!’

‘Hij gaat omhoog!’
(De dorpelingen beweren een licht te zien,
maar zijn ze te vertrouwen?)

Het late uur in aanmerking
genomen, was alles niet zoals
het had moeten zijn.
(De dorpelingen weigeren deze plek na zonsondergang over te steken.)

De onderzoekers noteerden:
1) Het verdwijnen van de sleutels,
2) Het incident met het springende stuk zeep,
3) Het merkwaardige voorval op het kattenkerkhof.

15. Het spel van de groene doolhof

Iedere keer dat het verhaal
herhaald wordt is het korter.
Iedere keer is het slot anders.

Adviseurs trekken aan mijn mouw
verlangend het nieuws te melden,
de noodberichten uit de stad.
‘Wacht,’ zeg ik,
‘Een of twee belangrijke dingen
zijn nog niet gebeurd.’

Slaap zakt door de takken.
Zelfs de wind ontgaat hem niet.

En voor je het weet ben je
een hoek om en ergens
anders, een doos openend
bijvoorbeeld
een klein pistool
eruit nemend,
ofschoon het nog steeds
sneeuwt, ofschoon de duimstokken
van de timmerman ontregeld
op de onafgemaakte tafel blijven liggen, bij het standbeeld,
op het midden van het plein, links
van de trein, niet ver van het schavot
dat kraakt bij het geringste zuchtje wind
in de schemering,
het uur tussen de hond en de wolf.

16. Het ramenpaleis

Na aftrek van wat alles kost,
na het grote verlies, blijf jij alleen over,
naamloos,
als een onzichtbare straal
verborgen tussen de betwistbare bedoelingen
van het struikgewas.

Wie zou er gebeld kunnen hebben –

‘Hier ben ik! Hier ben ik!
Wanneer betaal je me?
Wanneer gaat dat gebeuren?’

Nu niet, zei ik. Later.

Regen in de ramen, de hele middag,
heel de nacht. Ik zei je al,
‘Dit is niet het leven zoals ik het mij had voorgenomen.
Wat is er gebeurd?’

‘Drie grauwe ganzen grazend in een groene weide.
Dat onthoud ik altijd,’ zei jij.
‘Vroeger vond ik dat heerlijk om te zien.’

Sterfgevallen die wij voorzien hadden, en de
wandelaars die ons volgden
met hun onuitgesproken conclusies,
hun genummerde bladzijden,
hun onfeilbare richtinggevoel.

‘Grauw waren de ganzen en groen het grazen.’

17. De oplossing van slaap

Nu buig je je over je boek,
je gezicht valt tussen betimmerde vestibules.
Vijf honderd pagina’s kamers!
Maar het is laat. Het is winter.
In alle ramen is het avond.
Terwijl het vuur brandt
rillen en sluiten zich
de roze rozen op het behang.
De piano speelt een oud liedje
dat niemand meer kent. Dan
is het te laat. De rozen
zijn in de ramen geschoven,
in de grote spiegel boven het bureau,
in de witte muzieknoten,
in het boek. Je hand
glijdt van zijn plaats.

18. De glazen ster

Koude nestelt in mijn vingers.
Ik houd mijzelf voor – Als ik weiger te geloven,
kan me niets gebeuren. In de aller­-
laatste seconde zal ik
de lus van mijn nek schuiven en
door de blauwe lucht vallen
met de strop, het volmaakte teken van
mijn ontsnapping, slingerend achter mij aan.

Woorden zullen ontwaken in de bladzijden van mijn slaap
tussen middernacht en ochtend
in de verzonken kamers van de stad.

En jouw stilte zal, voor een ogenblik maar,
naast mij voortgaan.

Dame, zeg mij wat ik schuldig ben.
Ik weet dat u nooit vergeet.

19. Nachtelijke werken

De verzamelaars van koude hebben
hun bewijsvoering rond en de professoren
hebben hun boek voltooid.

Ja, ik heb mijn leven verzonnen
tot in het kleinste detail.
Het volgt mij, luisterend en notities makend.
Het deponeert een verklaring van onschuld.
‘Edelachtbare heren, hij wist werkelijk niet
wat hij deed.’

Alleen gelaten zou ik de uil met
een gezicht als een wit hart zijn geweest,
levend tussen de ruïnes
en de beenderen van mijn vijanden, ‘s avonds
opstijgend in mijn roerloosheid,
onverbiddelijk, zonder genade.

De rechters staren treurig naar mijn lege handen.
Ik heb niets meer te bieden.
Ik kan het knappen
van beenderen horen, verder verwijderd
dan ik ooit voor mogelijk hield.

Ik zou willen slapen
en zo’n twintig jaar
geleden wakker worden.
Dat is mijn enige wens. Om uit
het grote bovenraam te staren alsof
ik iets belangrijks had te zeggen,
een laatste woord om alles op te helderen.
En daarna zou ik gewoon
alles laten gaan.

20. Het witte schavot

Maar de onderzoekers waren misleid,
de moordenaars gefrustreerd, de Dokters verbijsterd.
Ik noteer slechts het feit.
Afgelopen nacht leunde de gedaante van
onze vriend bijna onafgebroken uit dat raam,
starend naar het geruïneerde gazon
alsof hij wachtte, alsof hij, dacht ik,
juist iets wilde zeggen. Toen was hij weg.

‘Niettemin,’ zeiden zij, ‘is de zaak
gesloten. Niemand, in geen honderd jaar,
zou je immers geloven.’

Binnen gleden schilderijen van de muren.
Sneeuw drong door de versplinterde deuren.
Sneeuw hoopte zich op in de gaanderij,
in de bovenhal, langs de dakranden van de zolder.
Overal in het huis
klonk gesnik.
Kreten van ongeduld.
Applaus en gelukwensen.

‘Wat een realistische tranen!’
‘Wat een oprechtheid!’

Engelen,
maak mijn woning gereed,
want wij steken de nevelrivier over,
één voor één.

21. De laatste minuut

De wind steekt op wanneer hij nodig is,
en raapt het gerafeld eind van weer een jaar op,
houdt zich aan zijn belofte.
Licht valt op zijn plaats
tussen de moeilijke stenen,
naast het begraven verhaal
dat wij niet ontdekten.

In de allerlaatste minuut komt iemand
binnen met een pistool in zijn hand.
‘Nee,’ zeg ik.
‘Alles op zijn tijd.
Ga terug.’

Ik bleef maar vallen.

Ik passeerde de deuren.
Ik passeerde de slingerende strop.
Ik kwam langs de lege kamers,
de een na de ander, met ingeslagen ramen,
de vloeren bezaaid met het speelgoed van de regen.
Ik bleef maar vallen.

Ik hoorde het donkere refrein van het water.
Ik hoorde het enige woord van de klok.
Ik bleef maar.