ELEGIE OVER DE OUDE MEXICAANSE VROUW EN HAAR DODE KIND

Vergis ik mij
of is de lucht hier ijler?

Zou ook hier, in deze luchtstreek,
een zwaluw voor zijn vleugels houvast vinden?

In de badkamerspiegel schemert
reeds de excentrieke oude man

die langzaam bezig is zich
los te maken uit mijn aangezicht;

soepel, zonverbrand, gerimpeld,
met steeds koudere blauwe ogen,

de laatste van de mannen die ik zijn zal
nog niet geheel gereed maar wel al aangeduid.

Ik probeer mij het kind te herinneren dat
eens op dezelfde plaats in deze spiegel stond;

blond, bolle wangen, heel tevreden,
steunend op kleine ronde ellebogen.

Hoe kunnen wij, zovele mannen,
in hetzelfde lichaam wonen?

Een oude vrouw in Mexico, bericht de krant,
belandde met maagklachten in een ziekenhuis.

Het onderzoek wees uit dat de zesentachtigjarige
ruim zestig jaar van haar leven een vrucht had meegedragen.

Verdroogd en negenhonderd gram
had die haar tijdens haar leven begeleid.

Je zou kunnen zeggen: zij was zowel de moeder
als het graf voor een en hetzelfde kind.

Graven, hun holtes, kruiken, gewelven
marmeren cryptes of simpele kuilen in de grond

waar wij ons sinds duizenden jaren vast aan houden,
zijn natuurlijk allen een soort moeders:

hulpeloos proberen wij de dode
terug te brengen naar het uitgangspunt.

De Mexicaanse vrouw was, op die manier,
het ideale graf. En het leven van haar kind

was dat voorbeeldig? Spotvogel, wat wil je,
je hebt zovele stemmen, en ik weet niet

welke van hen ik ernstig nemen moet.
Soms de honende, soms de klagende,

en dan is er die klokkende, op bepaalde
dagen in de vroege lente

als het vocht nog in het mos op eiken schuilt
alsof je niet echt iets zeggen wilde.

Spotvogel? Wat is het voor geheim
dat je in de groene eik tracht in te slikken?

Ook ik ben een oude Mexicaanse vrouw,
ook ik draag een dood kind met mij mee,

maar mijn kind is vreemd: het kan spreken,
het spreekt zelfs de hele tijd,

onduidelijk en gebroken zoals alle kinderen
die niet geleerd hebben te praten; het is niet eenvoudig

te weten wat het wil, maar iets wil het voorzeker.
ik ben niet koppig, integendeel

ik voel dat ik in de plaats van de vader sta,
ik probeer werkelijk te begrijpen wat dit kind

van zijn leven wil, dit leven dat zijn dood is.
Maar dat is niet eenvoudig. Het lijkt zo in niets op mij.

En weet van deze wereld niets.

 

ALBRECHT DÜRERS NEUSHOORN 1515

Dürers neushoorn, zeldzaam dier, de ruimte van de
gravure zo plechtstatig vullend met je ernstig lijf

huid zwaar geharnast als van een ernstig ridder
op weg naar het Avontuur. Welke jonkvrouw zul jij

vinden, jij, enige eenhoorn die ooit bestond?
Men ziet dat je van verre bent gekomen

niet thuishoort in Frankenlands donkere dalen.

Wat zou niet benodigd zijn om dit lichaam
te doorboren en het hart ervan te raken?

Misschien een zilveren kogel? Jou te vangen
in een met geduld geweven net was zeker niet eenvoudig,

nog minder om je helemaal tot hier levend te houden,
en dat alles slechts om je een tweede keer te vangen,

in het vreeswekkend net van de gravure
en deze keer voorgoed.

Wat dacht je? Hoe stil stond je? Welke angst
kun je gevoeld hebben in je al te gepantserd hart?

De meester maakte je tot ridder,
groter, melancholieker, gepantserder

dan enig ander op zijn gravures.
Wellicht onschuldiger ook.

Jij bent het Dier Dat Doodstil Staat
midden in de koude stroom en in heel kleine

maar trouwe wakkere ogen opvangt ieder beeld
dat lichtweerkaatsing in het water maakt.

Zijn eigen ridder. Zijn eigen draak.

Op alles voorbereid.

 

ELEGIE: WANNEER DE SCHADUWEN LENGEN

Ik zie mijn dochters sporen in de sneeuw.
Vederlicht zijn ze, nauwelijks sporen nog,

een schrift alsof zij altijd zweefde.
Als ik kon zweven zoals mijn dochter loopt

waarheen dan zou ik gaan?
Ik herinner mij mijn vader, jong nog, op zondag wandelend

hoe hij mij helpt om niet te vallen
op het al te harde grint waarop ik loop.

Pasjes die al te snel en al te langzaam gaan
Nu is hij oud; nu help ik hem soms bij het lopen.

Langzame pasjes en voeten die plotseling niet meer willen
en een verlegen lachje; net kon ik het nog wel.

Allen zetten zij hun sporen in de sneeuw
En daarna is de sneeuw het enige dat van sporen rest.

Als ik kon zweven zoals mijn dochter loopt,
waarheen dan zou ik gaan?