(Uit: Het derde gesprek. Nijmegen, 1 juli 1993)

 

Vorig fragment: Engeland

 

Wij zijn daar ook zo absoluut in. Er is toch een hele periode geweest, door de invloed van de Vijftigers en hun navolgers, dat zelfs Nijhoff niet meer kón.

Terwijl Nijhoff het wél heeft, bijvoorbeeld in de ‘Sonnetten voor dag en dauw’. Daar zit dat grote gebaar in, waarbij je denkt: nog iets hoger ge­tild en het valt naar beneden.

Maar Nijhoff is dan ook een dichter die op zijn tijd wenst in te gaan, die reageert op Huizinga. Dat is in Nederland toch uiterst zeldzaam.

Hij heeft natuurlijk een sterk traditie-element in zich.

Ik denk dat het typisch Nederlands is; dat er bij ons een soort hoofdto­neel is, en wat zich daar niet bevindt, dat bestaat niet.

Daar heb je gelijk in. Die literatuurgeschiedenis van Anbeek is daar het superieurste voorbeeld van: wat niet past, bestaat niet.

Ik denk dat de interessantste impulsen hier ook uit de randgebieden ko­men, net als in de Engelse literatuur. Maar hier wordt het niet waarge­nomen als impuls, maar als iets uit de provincie. Het is toch krankzinnig dat juist bij Anbeek een belangrijk deel van onze literatuur met een geo­grafische streep wordt afgedaan?

– Toch blijft bij de besten het hele palet wel aanwezig. Lucebert heeft bijvoorbeeld wel eens gezegd, dat hij aan dezelfde kant stond als Roland Holst. De kant van de aanstellerij, zei hij erbij.

Hij neemt het nu nog steeds voor Roland Holst op, in gedichten zelfs. Kouwenaar ook. Heel curieus. Ik vind dat dat ook wel erg hard is wegge­smeten. Godverdorie.

 

 

Volgend fragment: Merlyn

_____________________

De redactie van Raster die Kees Fens het interview afnam bestond in 1993 uit Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans, Willem van Toorn en Jacq Vogelaar.