De zeiler
De ervaren zeiler is een ziener. Met één hand aan het roer, in de andere de schoot van het grootzeil, laat hij zijn blik het wijde water afgrazen. Hij leest in het boek van het water, spelt het komende uit het nerveuze handschrift van golfjes. Van ver ziet hij een windvlaag aankomen die zich aftekent in een patroon – een donkere vlek die als een rilling over het water glijdt. Om ervan te profiteren verlegt hij zijn koers een beetje. Viert de schoot en is klaar voor ontvangst.
Nu!
Met een krachtige ruk haalt hij de schoot aan. De boot helt en springt als een hinde vooruit over de golven. En het hart van de zeiler springt mee, als een luipaard die in hinderlaag heeft gelegen en nu zeker is van zijn prooi. Met zijn volle gewicht hangend in de wind snijdt de zeiler het water open, dat bruist van verrukking.

 

*

 

De schrik van paraplu’s
In de stad speelt hij graag met hoedjes en jurken. Maar liever nog met paraplu’s. Hij maakt hol wat bol is, en bol wat hol is – binnenstebuiten keren is zijn lust en zijn leven.
Geen mooier beeld van ontsteltenis dan een omgeklapte paraplu: ze schrikt zich wild als de wind haar onder haar rok grijpt en met een doffe ruk haar baleinen omklapt. Haar zedig strakgespannen hoepelrok, die droogte en bescherming bood, spert zich open als een gillende mond. Plotsklaps ontbloot, van al haar waardigheid ontdaan.
Ontwricht tot spichtigheid in pure paniek, als een wildwiekende vleermuis die ergens aan vast blijft haken. En als ze zich los weet te rukken, rolt ze holderdebolder met vreemde manke sprongen weg over het natte asfalt – uitzinnig van schaamte.

 

 

*

 

Straatveger
De ochtend na het volksfeest, als de straat een verlaten slagveld is vol gesneuvelde bierblikjes, vertrapte papieren en half leeggegeten plastic bakjes, is hij als eerste wakker. En terwijl iedereen zijn roes ligt uit te slapen, veegt hij de straten.
Hij gaat niet erg systematisch te werk; vat het op als een spel. Als een uitgelaten joch voetbalt hij met de blikjes en jongleert met plastic bekertjes tegen de stoeprand. Voor de grap verstoort hij de rust van een vermoeide krant en jaagt een samenscholing van weggeworpen reclamefolders uit elkaar. Hij heeft het rijk alleen en amuseert zich. Maar als straatveger deugt hij niet (te veel plezier, te weinig rendement).
Als de mensen wakker worden, klagen ze over de rotzooi. Het zal hem een zorg zijn. Hij is niet in dienst bij de gemeentereiniging. Maar tegen de tijd dat de andere straatvegers verschijnen, gaat hij lekker liggen. Hij wil ze niet voor de voeten lopen.

 

*

 

Wasgoed
Die lange lijnen volgehangen met vochtig wasgoed – waar zijn ze gebleven? Sokken, onderbroeken, jurken, overhemden, lakens, theedoeken, slipjes, jeans, bh’s – bonte guirlandes, gespannen door de achtertuin of over de volle lengte van een balkon. Grillige slingers die geen feestdag afwachten om de bloemetjes buiten te zetten.
Als de wind een geheugen had – maar dat heeft hij niet – zou hij hun geleidelijke verdwijning betreuren en met weemoed terugdenken aan de dagen waarin ze alle achtertuintjes en balkonnetjes sierden met de ijzeren regelmaat die zo in tegenspraak was met de vrolijke anarchie van hun verschijning. ‘Dat droogt wel aan de mast!’ riepen de moeders in die dagen, als je soms iets aan moest dat niet helemaal droog was. Vervlogen wijsheid – opgeslokt door het nijdig gezoem van droogtrommels.
Wasgoed wist van wapperen en flapperen – flirten met de wind. Wanneer hij geen haast had en zomaar wat door de tuinen dwaalde, had hij er plezier in zich te verstoppen achter het traag bollende zeil van een laken, of met de mouw van een overhemd ongegeneerd het décolleté van een bont zomerjurkje te betasten. Maar hij herinnert zich niets, de wind – dat is zijn geluk.

 

*

 

Windkracht II – een luchtgevecht
Wanneer het bijna onmogelijk is naar zee te kijken omdat je ogen dichtgestriemd worden door stuivend zand – dan is hij op zijn mooist: een kokende massa van dansende waterbergen die zich als zwaarlijvige buikdanseressen hullen in zwiepende witte sluiers van opspattend en verstuivend schuim. Het geraas en gebulder in je oren en het woeste gedrang om je heen, waartegen je je schrap moet zetten om overeind te blijven, wekken de lust op om je in te vechten bij een voorstelling waarvoor allang geen kaartjes meer te krijgen zijn.
Een onzichtbare, joelende menigte probeert je terug te drijven tot achter de duinen, weg van dit al te wulpse geweld – alsof die opzwepende wals van losgeslagen kolossen op de dreunende dansvloer daarginds niet voor jouw ogen bestemd is. Opgesodemieterd! Wegwezen! De lucht ranselt erop los, grijpt je bij je haren en rukt aan je kleren als een horde ziedende Maenaden. Maar je wilt niet weg. Je knijpt je ogen tot spleetjes en werpt je volle gewicht in de strijd tegen die oprukkende, wild geworden massa die de strandzaal uitstroomt. (Wordt de zaal ontruimd, uit vrees voor ongeregeldheden? Te laat: overal wordt al gevochten.) Her en der breekt een eenzame toeschouwer door de linies en worstelt zich door striemende zandvlagen heen naar het grote podium, om niets te missen van dit donderende feest.

 

*

 

Het handschrift van de wind. Een grafologisch rapport
Zelden zagen wij een handschrift dat zo’n rijkdom aan vormvariaties bevat. Dat maakt de analyse niet eenvoudig.
Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar de windveren in de heldere lucht boven een strand bij eb, waar hier en daar nog wat water is achterbleven in de zandribbels, dan worden we getroffen door de sierlijke symmetrie, de spiegeling van de vormen. Dat wijst op een open, speelse geest, die genoegen schept in imitatie en herhaling.
Beschouwen we daarentegen de donkere bladzijde van de zee onder een dreigende hemel, dan zien we hoe hij regel na regel schuimbekkend neerschrijft in een striemend, wat slingerend maar nog altijd zeer leesbaar handschrift: driftig en gedreven, maar zeker niet onbeheerst. En de nerveuze precisie waarmee hij zijn handtekening zet in een scheefgewaaide bomengroep is ronduit bewonderenswaardig, net als de ritmische curven waarmee hij zandwoestijnen beschrijft – een kalligrafisch meesterwerk als de Sahara wijst op grote artistieke gaven.

 

Hoe meer wij dit handschrift bestuderen, hoe dieper wij onder de indruk raken van deze schrijver: de plastische kwaliteiten van dit schrift, dat zich moeiteloos aanpast aan het materiaal waarin het zijn sporen trekt, zijn ongeëvenaard.

 

 

Neem bijvoorbeeld het rikketikken van de touwen aan de vlaggenmast – de ritmische interpunctie van die razende wappering in de vlag: snel, strak, woedend. Maar daar verderop, in dat tarweveld, vlaagt hij in lange, sissende, kurkdroge golven door het graan: een prachtige, deinende beweging, die door de rij populieren daarachter dan weer vertaald wordt in een beheerst wiegen, dat bij nadere beschouwing blijkt te bestaan uit de miljoenvoudige hysterie van hun o zo nerveuze blaadjes.

 

Maar dit virtuoze handschrift verraadt ook snelle stemmingswisselingen: van het ene moment op het andere kan de strakke curve van een gespannen zeil veranderen in slap geklapper. Dan wordt de ritmiek van de beweging onzeker. Besluiteloos, ja lusteloos ritselt een oude krant, probeert even zijn vleugels uit te slaan, maar zinkt dan weer moedeloos terug. De fut is eruit, en het kan dagen duren voordat dit onzeker dwalende uit zijn schrift verdwijnt.
Om een nieuw ritme te vinden heeft hij ruimte nodig: velden met hoog opgeschoten gras of een rij soepele boomkruinen. Of de lege pagina van een zeearm. En plotseling is het er dan weer: met herwonnen zekerheid stuwt hij de golven naar het strand in strakke deining en kroont ze spelenderwijs met schuimkoppen, legt zijn zweep in sierlijk knallende lussen over het helmgras en gaat zich te buiten aan knetterende drumsolo’s als hij kieren vindt – deuren en ramen die op een haakje staan – of loszittende deksels of dekzeilen.
En als hij zich ten slotte na zulke creatieve uitspattingen ontspant in de lome beweging van een opbollend gordijn en ergens diep in een huis voor de grap een deur dichtslaat, dan is het of hij er een punt achter zet: genoeg geschreven voor vandaag.

 

Dit alles wijst op een zeer complex, flexibel en temperamentvol karakter. Zij het ook nogal labiel en onbestendig. Is zeer vormgevoelig en heeft beslist artistiek talent. Kan doortastend zijn en doelgericht, maar ook erg aarzelend en onzeker. Een boeiende, maar onbetrouwbare persoonlijkheid.