In de loop der jaren heeft Raster met enige regelmaat aandacht besteed aan de zintuigen: van het gehoor en het gezicht (zie nr 39: de zinnen) tot en met de smaak (nr 53, het eetnummer). Daarbij kwamen uiteraard de gerelateerde kunsten, muziek, theater en beeldende kunst aan bod, maar het ging ook in bredere zin over hoe zintuiglijke sensaties in woorden te vangen zijn. Vooral het kijken kreeg daarbij veel aandacht: niet alleen werd het werk van fotografen en van beeldende kunstenaars als Giacometti, Francis Bacon en Co Westerik besproken, ook was er een speciaal nummer over kijken (nr. 103).

In deze traditie heeft de redactie nu een nummer samengesteld over een van de meest ongrijpbare zintuiglijke fenomenen: kleur. Het is een onderwerp dat zich haast aan beschrijving lijkt te onttrekken: je kunt kleuren wel benoemen, maar uitleggen wat het verschil is tussen rood en groen, dat is niet te doen. En toch valt er heel wat te zeggen over de effecten die kleuren en kleurcombinaties op ons hebben en het gebruik dat ervan gemaakt wordt.

Kleuren spelen een intrigerende rol, zowel in de natuur als in de cultuur. Voor ons een reden om te kiezen voor een brede opzet., met een grote variëteit aan invalshoeken.

Het nummer wordt geopend door de bioloog Frans van der Helm, die een boekje opendoet over wat wij niet, maar dieren wel zien. René van Beek schrijft over de beschildering van beelden en tempels in de oudheid. Goethe legt nog eens uit waarom hij zijn Farbenlehre schreef en Bernard Hulsman buigt zich over het kleurgebruik in de moderne architectuur. Marjoleine de Vos vraagt zich af waarom bepaalde kleuren onze eetlust opwekken, en andere juist niet. Piet Meeuse onderzoekt hoe kleurrijk de taal van de bijbel eigenlijk is. De synesthetische kwaliteiten in de muziek van o.a. Messiaen en Dutilleux worden besproken door Johanneke van Slooten. Charlotte Mutsaers vouwt een kleine waaier van notities open. De fotograaf Theo Baart legt uit hoe hij kiest voor zwartwit dan wel kleur, en de filmer Kees Hin brengt een hommage aan de schilder Jaap Hillenius. Wie bij dit alles nu wel eens precies wil weten hoe de kleurwaarneming fysiologisch in elkaar zit, kan zijn licht opsteken in de bijdrage van Han Collewijn.

Uit verschillende bijdragen blijkt ook hoe problematisch de relatie tussen kleur en taal is: in Chromophobia, waaruit hier twee hoofdstukken zijn vertaald, gaat David Batchelor daar dieper op in. De Franse historicus Michel Pastoureau, die veel onderzoek deed naar de sociale en culturele betekenis van kleuren, schreef een Dictionnaire des couleurs de notre temps, waaruit een aantal lemmata zijn gekozen.

Dit thema biedt ons een mooie de gelegenheid om het werk van de kleurgevoelige dichter Pierre Kemp nog eens in het zonnetje te zetten. Ook andere dichters laten zich niet onbetuigd, zoals de bijdragen van Octavio Paz, Arthur Sze, Rolf Jacobsen, Raoul Schrott, Jan Baeke, H.H. ter Balkt en K. Michel laten zien. En over de wonderlijke effecten van het licht, en het plotseling verdwijnen ervan, gaan de verhalen van Gianni Celati en Annie Dillard.

Verder bevat dit nummer een essay van Arjen Mulder over het bijzondere werk van de botanist Raoul Francé‚ (1874-1943), die zijn tijd in meerdere opzichten vooruit was, en nieuwe gedichten van het jonge talent Bärbel Geijsen. Met als uitsmijter: een dubbele poëziekroniek van Bernlef.