Plinius vermeldt reeds in zijn overzicht van de antieke kennis uit de eerste eeuw:
 
dat de schilderkunst eens in hoog aanzien stond maar tegenwoordig is verdrongen door marmersoorten en zelfs door goud.
 
dat alles beter was in tijden dat de middelen schaarser waren.
 
dat de schilderkunst begon met het trekken van een lijn langs de schaduw van een mens, met het vastleggen van de contour van een geliefde voordat hij ten strijde trok.
 
dat Ecphantus de eerste was die dergelijke tekeningen inkleurde met verf van gemalen potscherven.
 
dat hemelsblauw een soort zand is.
 
dat de beroemdste schilders slechts vier kleuren gebruikten; toch werden hun schilderijen per stuk betaald met het vermogen van hele steden.
 
dat de status van de schilderkunst enorm werd verhoogd toen er in Rome een schilderij werd geëxposeerd van de veldslag waarin de Carthagers werden overwonnen; andere schilderingen van andere overwinningen volgden.
 
dat er geen sprake meer is van hoogstaande schilderkunst nu purper zijn weg naar onze wanden weet te vinden en India ons de modder van zijn rivieren (indigo) en het geronnen bloed van slangen en olifanten bezorgt.
 
dat hemelsblauw wordt nagemaakt door gedroogde viooltjes in water te koken en het kooknat door een linnen doek op Eretrisch krijt te persen.
 
dat men hemelsblauw op zuiverheid test door het op gloeiende kolen te leggen om te zien of het vlam vat.
 
dat laksheid de kunsten te gronde heeft gericht.
 
dat iedereen materiaal prefereert dat in het oog valt boven een portret waarop hij of zij te herkennen is.
 
dat de dictator Caesar aan schilderijen een officiële status verleende door afbeeldingen van Ajax en Medea als wijgeschenk op te hangen aan de tempel van Venus Genetrix.
 
dat ook het toneel bij de spelen grote bewondering oogstte voor het schilderwerk, want door schijn misleid, probeerden kraaien op de bedrieglijk echt weergegeven dakpannen neer te strijken.
 
dat de erkenning van schilderijen uit het buitenland werd bewerkstelligd door Lucius Mummius die zich verbaasde over de prijs die een koning voor een schilderij betaalde bij de verkoop van de oorlogsbuit, namelijk 600.000 denariën; omdat hij vermoedde dat het werk een kwaliteit bezat waarvan hij zelf geen weet had liet hij het terughalen en gaf het een plaats in de tempel van Ceres.
 
dat de kunst van het portretschilderen, waarmee personen zo levensecht mogelijk werden vereeuwigd, geheel en al verloren is gegaan.
 
dat Polygnotus vrouwen als eerste afbeeldde in doorschijnende kleding.
 
dat Polygnotus voor het eerst de mond open schilderde en de tanden zichtbaar; hij gaf het gezicht een levendige uitdrukking in plaats van de starheid van vroeger.
 
dat Zeuxis een vermogen verwierf zo omvangrijk dat hij ermee pronkte door in Olympia rond te lopen in mantels met daarop zijn naam in gouden letters.
 
dat Zeuxis een Penelope maakte waarmee hij zo ingenomen was dat hij er de versregel onder schreef dat het ‘gemakkelijker zou zijn er kritiek op te hebben dan het hem na te doen’.
 
dat Zeuxis ook monochrome schilderingen met wit maakte.
 
dat Protogenes in woede ontstak omdat op een schilderij het vakmanschap te zichtbaar bleef en een spons smeet tegen de plek die hem zo irriteerde; de spons bracht de kleuren die hij had weggeveegd weer op en schonk bij toeval het schilderij natuurlijkheid. Naar verluidt volgde Nealces zijn voorbeeld en bereikte een vergelijkbaar resultaat bij de weergave van het schuim op de mond van een paard.
 
dat men Indisch blauw gebruikt voor contouren.
 
dat voor het schilderen van schaduwen Skyrische oker wordt gebruikt en voor het schilderen van licht Attische oker.
 
dat Apelles zijn hele leven lang gewoon was om nooit een dag voorbij te laten gaan, hoe druk bezet hij ook was, zonder zijn kunst te beoefenen door het tekenen van een lijn.
 
dat Apelles een portret schilderde van koning Antigonus die aan één oog blind was en als eerste een methode bedacht om dergelijke gebreken te verhullen. Hij beeldde hem af in driekwart profiel, zodat wat aan het origineel ontbrak eerder aan het schilderij leek te ontbreken.
 
dat van zijn hand voorts een paard bestaat dat hij schilderde tijdens een concours. Toen hij merkte dat zijn concurenten het door gekonkel van hem dreigden te winnen, liet hij paarden komen en toonde hun ieders schilderijen. De dieren hinnikten alleen bij het paard van Apelles.
 
dat hij verder onderwerpen schilderde die niet te schilderen zijn: de donder en het weerlicht.
 
dat veel van zijn collega’s profijt hebben gehad van zijn uitvindingen maar dat één daarvan niemand heeft kunnen imiteren; als zijn schilderijen klaar waren bestreek Apelles ze met een dun laagje zwart vernis dat door het reflecteren van de glans een andere kleurnuance opriep, het laagje was zo dun dat het pas zichtbaar werd voor wie van dichtbij keek. Vanuit de verte gaf hetzelfde procédé al te levendige kleuren een donkerder tint.
 
dat de laatste werken van kunstenaars en de onvoltooide schilderijen meer bewonderd worden dan hun voltooide werk.
 
 
 
(Plinius: De wereld, Naturalis Historia (2004); vrij geciteerd naar de vertaling van Joost van Gelder, Mark Nieuwenhuis en Ton Peters.)