1. Te laat

Na een langdurige studie papyrologie promoveerde Johannes Homan op de interpretatie van een Koptisch tekstfragment. Toen pas wist hij wat hij wilde worden: postbesteller. Dat leek hem een mooi, nuttig en begrijpelijk vak, met veel lichaamsbeweging en frisse lucht.

Het was een late roeping.

Te laat, zo bleek. Hij solliciteerde, maar zijn postbestellersdroom leed schipbreuk op zijn doctorstitel: ‘te hoog gekwalificeerd’.

In een brief aan een oude vriend, niet lang daarna geschreven, lezen wij: ‘Domheid is mijn sterkste punt. Dat het zolang geduurd heeft voor ik dat begreep, is het bewijs. Ik denk wel dat er mee te leven valt, maar hoe, dat moeten we afwachten. Lees niet teveel. Het is gevaarlijk. Hartelijke groet, Jo Ho.’

  1. Op het zebrapad

Meneer Homan is een voetganger uit overtuiging. Bij het zebrapad waar hij dagelijks oversteekt, oefent hij zich in het afdwingen van zijn rechten.

Op een auto die door zijn snelheid te kennen geeft dat overstekende voetgangers niet tot de mogelijkheden worden gerekend, hoef je nooit lang te wachten. De donkerblauwe Mercedes die daar aankomt, bijvoorbeeld, die lust hij rauw.

Het is een kwestie van timing: op het juiste moment stapt hij vastberaden de strepen op met de dwingende blik van een dompteur. De Mercedes remt af. Heel goed. Om de boodschap extra te onderstrepen, vertraagt meneer Homan zijn pas zodanig dat de auto met een nijdig knikje tot stilstand komt. Minzaam groetend ziet meneer Homan hoe de bestuurder tot ontploffing komt.

Dankbaarheid is iets zeldzaams onder automobilisten, overweegt Homan terwijl hij achter zich de man hoort foeteren. Je wekt iemand uit zijn turbosluimer, je maakt de mens in hem wakker door hem te dwingen, respect te tonen voor een weerloze voetganger – en hij scheldt je de huid vol.

 

  1. Samenzwering

Op een dag legt meneer Homan zijn oor te luisteren in kringen van spraakmakende intellectuelen.

Tjonge, wat weten die veel! En zo gemakkelijk als ze erover praten! Als bekwame jongleurs goochelen ze de ene grappige anekdote na de andere te voorschijn en achteloos larderen ze hun gesprekken met vlijmscherp geformuleerde meningen. Het is een genot om ernaar te luisteren.

Hij betreurt alleen dat hij zich niet onzichtbaar kan maken in hun gezelschap. Onvermijdelijk komt het ogenblik dat hij in een gesprek wordt betrokken, dat hij iets moet zeggen.

Dan zegt hij iets.

Als bakstenen vallen de woorden uit zijn mond. Het kunstige bouwwerk van de conversatie zakt onder hun dode gewicht in elkaar en meneer Homan maakt zich beschaamd uit de voeten.

 

Wanneer hij een eindje verderop een schilderij staat te bekijken, hoort hij het gesprek achter zijn rug weer opbloeien. Goddank. Het schilderij verbleekt voor zijn ogen. Homan luistert. Wat een veerkracht! Wat een vitale vegetatie vormen hun woorden! Overal om hem heen woekert en sprankelt de geest.

Ik heb daar niets aan toe te voegen, beseft hij, ik ben alleen maar een oor dat wandelt door het woud van andermans woorden. ‘You have the right to remain silent,’ herinnert hij zich opeens uit Amerikaanse politiefilms. Een grote rust daalt in hem neer. Ontspannen mengt hij zich opnieuw tussen de arbeiders van het woord, die elkaar met grote overgave de wonderlijkste verhalen, grappen, theorieën en bekentenissen ontlokken.

Wat een titanenarbeid wordt hier verricht, denkt meneer Homan. Het is één reusachtig kruisverhoor: ze schudden elkaar leeg. Maar ze raken niet leeg. In tegendeel: de woorden vermenigvuldigen elkaar. Waar halen ze het toch allemaal vandaan? Het kan niet anders of ze verbergen iets. De geest put zich uit in het verbergen van de waarheid…

Dan stelt iemand hem opnieuw een vraag.

‘Sorry, mijn woorden zijn op,’ zegt Homan luchtig, ‘Ik heb de domme gewoonte, ze in eenzaamheid te verspillen. Daarom kan ik in gezelschap alleen maar luisteren.’

De ander kijkt hem niet-begrijpend aan.

‘Maar ik hoor u toch praten?’

Homan knikt.

‘Ik beken,’ zegt hij, ‘Maar ik heb het recht om te zwijgen.’

Geen sprake van, vindt de man: zwijgen in gezelschap is beledigend voor de anderen. Wie weigert deel te nemen aan het gesprek, claimt een uitzonderingspositie voor zichzelf. Ten onrechte. Het recht om te luisteren is verbonden met de plicht om te spreken wanneer de situatie dat verlangt.

‘Maar ik heb niets te zeggen!’ sputtert Homan tegen.

‘Toch zegt u iets.’

‘Omdat u mij ertoe dwingt!’

‘Ja. Ik dwing u tot medeplichtigheid! De samenzwering van de woorden kent geen genade voor zwijgers.’

‘Martelpraktijken!’ roept meneer Homan verbolgen.

Zijn roep klinkt zo luid dat alle gesprekken rondom plotseling verstommen. Men keert zich om. Twintig, dertig paar ogen vestigen zich op Johannes Homan.

‘Hij beweert,’ zegt de ander snijdend in de stilte, ‘Dat hij niets te zeggen heeft. Dat zijn woorden óp zijn! Maar met elk woord dat hij zegt, spreekt hij zichzelf tegen!’

‘Het spijt me,’ zegt meneer Homan, ‘Wat kan ik anders wanneer mij het recht om te zwijgen wordt ontnomen?’

Dan ontstaat er een groot tumult van door elkaar roepende stemmen: gepassioneerd stort men zich links en rechts op dit nieuwe onderwerp. Bestaat er zoiets als een zwijgrecht? Ook zijn ondervrager stort zich in de discussies en zo ziet Homan kans om stilletjes naar de gang te verdwijnen. Hij sleurt zijn jas van de kapstok en rent naar buiten. Pas drie straten verder komt hij tot rust. Hij kijkt op naar de volle maan en stelt tevreden vast dat zij zwijgt.

 

  1. Aanval

Meneer Homan lijdt aan periodieke gewichtloosheid. Zweven kost hem dan geen enkele moeite. Dat lijkt misschien aardig, maar de ernst van die kwaal wordt onderschat. Het is een uitputtende en zenuwslopende ervaring.

Wanneer hij een aanval van gewichtloosheid krijgt, kan hij dus maar het beste thuis zijn. Maar dat lukt niet altijd. Soms gebeurt het in de tram, soms in een winkel, en onveranderlijk leidt het tot grote verwarring bij de omstanders.

Het eerste teken van een ophanden zijnde aanval is een verhoogde spraakzaamheid: tegen zijn gewoonte wordt meneer Homan buitengewoon mededeelzaam. Hij voelt zich goed, dat is het bedrieglijke. Opgewekt spreekt hij mensen aan, en allerlei ontboezemingen rollen hem over de lippen. Maar na enige tijd gaat dit over in regelrecht geraaskal. Vaak krijgt meneer Homan dan pas in de gaten dat het weer zover is – maar dan is het te laat om nog thuis te komen. Niemand luistert meer, gegeneerd wendt men zich af. Onafgebroken produceert hij een driftige stroom woorden die elk gewicht uit hem wegzuigen.

Terwijl hij op de groenteafdeling van Albert Heijn wanhopig probeert zijn voeten aan de grond te houden door snel een zak aardappelen te pakken, razen de woorden zijn mond uit met het geluid van een motor die snel naar een te hoog toerental klimt. En daar gaat hij.

De aardappelen helpen niet meer: langzaam kantelend hangt hij tussen de kratten met spinazie en tomaten. De zak aardappelen rolt van zijn arm.

‘Ho, ho meneer! Wat doet u nu?’ roept een mevrouw verschrikt.

Maar meneer Homan doet niets. Hij ronkt alleen maar: ‘…enhetisnietmeerdanredelijkomteveronderstellendatheteerstezwwaarderweegtdanhettweedeHoeweljerustigkuntstellendatinbeidegevallenafbreukgedaanwordtaandezaakwaarhetomgaatMaarzoalsikalzeihetisabsoluutondenkbaardat…

Geen sprake van dat hij de woordenstroom nog zou kunnen stoppen. Uit ervaring weet hij dat er nu nog maar één ding opzit: zo weinig mogelijk bewegen, om niet van alles om te stoten en stuk te slaan of mensen te verwonden.

Ik Taterend en ratelend hangt hij hulpeloos in de lucht en drijft nu stijf als een mummie over rekken met broodbeleg in de richting van de koelvakken met diepvriesmaaltijden.

Intussen zijn twee winkelbediendes toegesneld, die hem naar beneden trekken. Ze zetten hem op terug zijn benen en praten op hem in. Maar zodra ze hem loslaten, is het weer mis: hij kantelt zonder te vallen, dreigt opnieuw weg te drijven.

Onverschrokken grijpen ze hem beet, zetten hem opnieuw overeind, en als ze merken dat hij onafgebroken door blijft oreren, laten ze alle professionele beleefdheid varen:

‘Hou je kop, man! Doe normaal!’

Ze schudden hem door elkaar, maar zijn woordenstroom is niet te stelpen: ‘…enhetkantochnietzozijninhetlichtvanhetvoorgaandedatwijmetzijnallenwerkeloosmoetentoezienterwijl…

Ze sleuren hem naar de uitgang en bij de kassa’s geven ze hem een flinke zet, om van hem af te zijn.

Dat hadden ze niet moeten doen: druk zwatelend schiet meneer Homan schuin over de kassa’s omhoog. Als een soort zeppelin zweeft hij op de muur af, waaraan grote affiches de reclame-aanbiedingen van de week verkondigen.

Pas als hij met een pijnlijke bons opbotst tegen de mededeling dat een pak roomijs deze week slechts drie gulden vijftig kost, stokt de aanvoer van woorden. Een geluk bij een ongeluk. Nog wat napruttelend zakt hij langs de muur naar beneden. Dan: genezende stilte.

Langzaam voelt hij zijn gewicht terugkeren. ‘Dankuwel,’ fluistert hij schor wanneer hij moeizaam overeind komt. Uitgeput, met kleine, onzekere stapjes, verlaat hij de winkel. De komende weken zal zijn vrouw de boodschappen moeten doen.

 

  1. Giraffe

Meneer Homan raakt verslaafd aan giraffen. Hij zal het nooit toegeven, want hij schaamt zich er een beetje voor. Het is ook wat lastig, want minstens eenmaal per week bezwijkt hij voor de ondraaglijk geworden behoefte om ze te zien. Dan moet hij in draf naar de dierentuin. Een week overslaan leidt tot onrustbarende driftbuien en slapeloze nachten.

Bij de aanblik van deze majestueuze dieren komt hij weer tot rust. Hun doelloze gedrentel achter de hekken, hun volmaakte kalmte, hun hautaine elegantie – het is eten en drinken voor Homans hongerige ziel. Hij verzinkt in aanschouwing van hun fijnbesneden gelaatstrekken, hij zwelgt in overpeinzingen over de schitterende tekening van hun huid, die hem doet denken aan cracquelé, of aan de schors van een uitgestorven exotische boomsoort. Kortom: ze verzoenen hem volledig met de wereld. En steeds wanneer hij na ongeveer een half uur verzadigd opstaat, meent hij dat hij er nu toch echt wel drie weken tegen moet kunnen.

Maar nee. Na een dag of drie begint hij alweer aan een volgend bezoek te denken. Na vijf dagen is duidelijk dat hij er echt haast mee moet maken, anders verliest hij zijn bezinning – en voordat de week goed en wel om is, heeft hij al een volgend bezoek achter de rug.

In het geheim heeft hij een kleine verzameling foto’s aangelegd, in de hoop dat die een bezoek zouden kunnen vervangen. Vergeefs. De foto’s missen de roesverwekkende kracht van hun lijfelijke aanwezigheid. Het tere wit van hun buiken is onvervangbaar, onreproduceerbaar. Het is als het verschil tussen een glas water en een glas jenever: je ziet het niet, maar reken maar dat het je proeft.

Wanneer zijn verslaving hem al twee-, soms zelfs driemaal per week naar de dierentuin drijft, begint Homan aan drastische maatregelen te denken. Dan schiet het toeval hem te hulp: een hernia houdt hem drie weken in bed. Nu of nooit!, denkt meneer Homan hoopvol. Ik moet er toch eens vanaf…

Ach, wat een marteling! Niet alleen droomt hij dag en nacht van giraffen, tot drie keer toe probeert hij ook, ondanks de pijn, het huis uit te komen om linea recta een taxi naar de dierentuin te nemen. Maar ook de derde keer is zijn vrouw hem nog nèt voor.

‘Waar wil je nou toch heen, idioot?’

In tranen bekent hij haar zijn probleem.

‘Stel je niet aan!’ zegt ze. ‘Je lijkt wel gek, jij, met je hernia!’

Maar de giraffen laten hem niet los. Het wordt zelfs zo erg dat ze helemaal in hem kruipen. Hij krijgt een stijve nek.

‘Dat heeft niks met hernia te maken,’ zegt de dokter geruststellend, ‘dat gaat wel over.’

‘Maar ik heb het gevoel dat hij ook langer wordt…’

Daar moet de dokter hartelijk om lachen.

De volgende dag: knobbeltjes op zijn hoofd. Op de huid van zijn hals en schouders verschijnt een fraai afgetekend patroon. En zijn vrouw vindt dat zijn gezicht verandert: het is langer en magerder geworden. En zijn oren beginnen uit te staan.

‘Best knap hoor!’ giechelt ze.

‘Maar mijn benen…’ kreunt Homan. Hij heeft pijn in zijn benen.

Twee dagen later zijn de feiten niet meer te ontkennen: de metamorfose is onmiskenbaar. Hij past niet meer in bed. In een ongemakkelijke houding ligt hij op de vloer en rekt zijn lange nek. Zijn vrouw durft de dokter niet te bellen – wat zou die er aan kunnen verhelpen? Na een moeizame woordenwisseling (de laatste) en een korte, maar heftige gewetensstrijd belt ze de dierentuin.

 

Nu is zij het, die tweemaal per week naar de dierentuin gaat. Hij is makkelijk te herkennen, want niet alleen loopt hij nog steeds wat wankel op zijn lange benen maar ook de uitdrukking in zijn serene, langwerpige snuit heeft onmiskenbaar nog steeds iets van meneer Homan.

‘Hoe gaat het? Ben je gelukkig?’ fluistert zijn vrouw als hij zijn lange nek over het hek buigt.

Hij plooit zijn fluwelen bovenlip, maar geluid komt er niet uit. Dan heft hij zijn hoofd op, wendt zich af en schrijdt voorzichtig weg. Als ze ziet met hoeveel tedere kalmte hij even snuffelt aan de hoge schouders van een andere giraffe, wordt mevrouw Homan verscheurd door een vlaag van rauwe jaloezie. Het kost haar moeite niet te schreeuwen.

 

  1. Gezang

Een maand later is hij weer thuis. Hij heeft zijn menselijke gedaante weer terug, en zijn hernia is over.

Volkomen onverwacht belde de directeur van de dierentuin mevrouw Homan op met het verzoek haar man te komen ophalen: ‘Hij heeft het niet kunnen volhouden, spijtig genoeg. We hadden de indruk dat hij volledig geassimileerd was, maar opeens heeft hij er de brui aangegeven. In één nacht tijd is hij volledig teruggevallen.’

Meneer Homan zelf zegt zich niets te kunnen herinneren. Volgens hem is hij in de dierentuin onwel geworden bij de ijsberen. Van giraffen wil hij niets meer weten. Maar mevrouw Homan kan het niet vergeten. Hoewel er niets meer aan hem te zien is, blijft hij voor haar een giraffe. Ze begint er voortdurend opnieuw over.

Er ontstaat een ruzie-achtige sfeer in huis, en omdat meneer Homan niet goed is in ruziemaken, moet mevrouw Homan het bijna helemaal alleen doen. Maar hoe harder ze hem aanpakt, hoe desperater hij zwijgt.

Dat breekt haar op.

Ze pakt haar koffers en vertrekt.

 

Meneer Homan is radeloos. Hij gaat de straat op en begint oud-egyptische toverzangen te zingen. Eerst zachtjes, maar allengs luider. Ze blijken een verrassend sterke werking te hebben: overal waar hij langskomt, springen er flinke barsten in de ruiten. Vooral grote etalageruiten zijn gevoelig voor zijn zang. Links en rechts knallen de sterren in het glas, en dode duiven vallen bij bosjes uit de lucht.

Niemand begrijpt het.

Hij knapt er zienderogen van op. Eindelijk begint zijn studie vruchten af te werpen! Johannes Homan voelt eeuwenoude krachten in zich losbreken, zijn borst zwelt en hij zingt erop los. Wie kan hem iets maken? Hij zingt de wereld aan scherven.