1

Soms, als de lente er naar is

denk ik aan hem

aan de bevroren man.

Dit kan in weinig landen.

Eigenlijk in geen enkel land.

2

De bevroren man uitleggen

dat jij naast hem staat, hem begrijpt.

Dan de trage stem in ijs.

Blijf zenden.

Kom snel over, als de wind gunstig is.

Stop. Zie niet veel om hier te blijven. Stop.

Ook het weer.

Koud maar warm als een hart.

Welk hart?

3

Kameraden, de bevroren man

is één van ons. Wij zijn het niet

maar avonden zoals deze –

We weten genoeg van ijs, we hebben

de rijp van de koeien moeten slaan.

Een graf uitsteken in die paar weken

tussen twee winters in en wortels begraven.

Radiostilte als niemand ons aanraakt.

Gewoon voedsel, gemakkelijk in wijn

en eerlijk messentrekken dichten zij ons toe

maar kijk naar die bevroren ledematen.

Is onze kou niet vergelijkbaar?

Kameraden, zijn wij niet

om hetzelfde veroordeeld?

Is het dat niet

wat in onze handen wordt bewaard?

4

Een kans om de bevroren man te zien.

Geen kans maar een mogelijkheid.

Wij mogen daar niet op vooruitlopen.

Vooruitlopen tot daar aan toe

maar dromen

maar verwachten?

Vorst leegt de dag.

Jonge vorst verduistert de nacht.

Wat doen wij met het vertrouwen in zijn komst

nu de bevroren man gekomen is?

5

Wij vergeten dat dit niet het leven is

maar het spel van de bevroren man.

Hoe in alles wordt voorzien

en achterom gekeken.

Wie gekend heeft

zou met zekerheid kunnen zeggen

of een omstander op het hart drukken:

U luisterde naar de stem Gods

maar is het de bevroren man niet

die daar roept?

6

Ik wil het niet raden

wie het bestond

voor zonsopgang het hout te gaan hakken

wie ons de wetten voorhield

en op de barakken wees.

Aanschouw hoe zondaars bijeen worden gedreven

hoe ons de walsen zijn gegeven

en het zwarte water waarin alles oplost.

Zie hoe de ziel van het volk over de wegen snelt.

Heb jij die auto daar zo onhandig neergezet?

Of is dat geen auto?

7

Ons bereikt het verzoek

de bevroren man te aanbidden

omdat het zijn stem is

zijn geest

zijn warmte

voor zover wij kunnen nagaan

afgaande op de berichten

maar het wordt stilaan nacht

en het regent

en morgen

morgen, zeggen we tot elkaar

hebben we zoveel te doen.

8

Te gaan tot de plaats

waar de bevroren man

voor het laatst is gezien.

Ze hebben geen geluk.

Ze zwerven over de akkers

of zitten op harde rechte stoelen

tellen de leeggelopen dorpen

dan de steekvliegen

de bessen van de vlier

zien de orde

zoals die op een modderige zondag

kan ontstaan.

Leeggelopen dorpen

akkers, kinderstemmen

en helemaal onderaan

de bevroren man.

9

Aan de bevroren man toeschrijven

wie meer zegt enzovoorts.

Zo ken ik er ook die zeggen

dat ze beweren

ach, arm oor

ach, arme tong.

10

Zo vergaat het hun die geen

dom gras meer willen zijn.

Ze willen dat het ophoudt:

kookdampen boven de stad

onbekende vliegtuigen in de lucht

alles wat in de mode raakt

gewicht verliest

en breekt.

We zagen ze op de perrons

komend uit de langzaamste treinen

en in de wachtkamers

van zwarte maar ook ellendige stations

en alles wit en nog eens wit

te veel sneeuw

te veel sneeuw om de bevroren man

te zien

en oogverblindend gras.