In deze eeuw van streberei is nonchalance goed en
‘echt, het is niet het werk
der goden kleipotten te bakken.’ Zij deden het
in dit voorbeeld niet. Een paar
draaiden rond op de spil hunner verdienste
alsof buitensporige populariteit een pot zou kunnen zijn;
zij waagden het niet
ootmoed te belijden. De gepolijste wig
die het heelal had kunnen splijten
was stom. Ten slotte wierp zij zichzelf terzijde
en schonk in haar val een gunst aan de een of andere arme dwaas.
‘Groter door de lengte van
een vijfhonderdjarige conversatie dan al
de anderen’, was er een, wiens verhalen
over wat nooit waar gebeurd kon zijn –
beter waren dan het vervelende heksengeteem
over vastigheid; zijn stille
spel was verschrikkelijker in zijn doeltreffendheid
dan de felste frontale aanval.
De staf, de zak, het geveinsd inconsequente
in de manier van doen getuigen het beste van dat wapen, zelfprotectie.