MENEER POER I

Het was op een gelukkige lentedag dat meneer Poer besloot dat het bestaan gevierd moest worden met de aankoop van een bos tulpen. Zoals bekend zijn tulpen in Nederland in november al te krijgen, maar meneer Poer hield van de seizoenen en had zich lange tijd geleden voorgenomen ook de aankoop van bloemen te onderwerpen aan die voorkeur. Tulpen mochten pas in maart op zijn buro staan.
Soms vroeg hij zichzelf wel eens af of hij niet een al te stringent beleid voerde ten aanzien van zijn eigen leven, maar een zekere koppigheid had hem nu eenmaal tot dat leven voorbestemd.
Hij wandelde de deur uit, groette de mensen van de fietsenfabriek tegenover zijn huis en begaf zich naar de bloemenman op de brug. Tot zover was alles in orde. Tevreden over de wereld besloot meneer Poer zichzelf te trakteren op een heerlijke espresso in een nabijgelegen Italiaanse koffiebar. Daar las hij met een vluchtig oog de krant. Hij had meer belangstelling voor het verkeer buiten het grote raam dat zich met een eenzame verbetenheid een weg baande door het oerwoud van fietsers en stoplichten. De zon scheen en alles leek te blinken.
Toen meneer Poer thuiskwam, raapte hij de post van de mat. Hij had de gewoonte de post te beschouwen als een noodzakelijke maar verderfelijke inbreuk op zijn privéleven, uitgezonderd de handgeschreven brieven van vrienden en de folder van de Hema. De laatste zette hem nog wel eens aan tot de verleidelijke aankoop van een fluitketel. Meestal echter liet meneer Poer zijn post oplopen tot een onvermijdelijke stapel waartegen hij zich op zeker moment moest verweren door de enveloppen eenvoudig open te maken.
Deze lentedag was zo gunstig begonnen dat meneer Poer besloot nu alles maar grondig aan te pakken. Hij zag een enveloppe liggen van Meesmeul & Partners en herinnerde zich dat hij een halfjaar geleden de gebroeders had aangesproken over de mogelijke verlaging van zijn voor tien jaar vastgezette hypotheekrente op zijn huis. Dat huis was eigenlijk het enige dat hem interesseerde, want in zijn andere grote hartstocht – die van de liefde voor bijzondere mensen – was hij zo teleurgesteld dat hij nauwelijks aan een nieuwe liefde durfde te beginnen. Hij had zich daarbij neergelegd. Hij vertrouwde als het erop aankwam al-leen op zichzelf – en dat alleen op momenten van overmoed. Op een zo’n moment had hij zijn huis gekocht en sindsdien beschouwde hij het als wrong or right, my country.
Meesmeul & Partners meldden hem dat hij hen een halfjaar geleden had gebeld om voortijdige verlaging van de hypotheekrente te vragen; dat ze hem dat hadden afgeraden vanwege de boete die hij daarvoor moest betalen, maar dat hij ook gevraagd had hem op de hoogte te houden van de rentestand. Bij dezen deden ze dat.
Wat hoffelijk, dacht meneer Poer en wijdde zich aan de moeizame taken die de dag hem opdrong. Hij probeerde zich te concentreren op een artikel dat hij aan het schrijven was over de invloed van speelgoed op de jongere geest, hij maakte zijn schilderijen met glassex schoon, hij telefoneerde wat met familieleden in moeilijke omstandigheden, hij richtte zich weer op zijn te schrijven artikel. En tegen de vroege avond leek het hem aangenaam zijn huis te verlaten voor een kleine wandeling naar een café waar hij de avondkranten kon raadplegen en misschien met een enkeling een goed gesprek voeren.
Inderdaad had hij die vroege lenteavond een aardige conversatie met een buitenstaander over het voordeel van een kleine fok bij hoge wind, over de houding van mensen als ze gefotografeerd worden en over het al dan niet betwiste voordeel van het toepen boven het klaverjassen.
Toen meneer Poer thuiskwam lag de avondkrant op de mat en zijn oog viel direct op het bericht van het Internationaal Monetair Fonds dat voorspelde dat de rente bij de huidige economische groei onvermijdelijk omhoog zou gaan. Hij nam de vriendelijke brief van Meesmeul & Partners nog eens ter hand. Hij pakte een bloknootje en begon te rekenen. Meneer Poer was niet goed in rekenen en daarom duurde het lang en schoot zijn avondmaaltijd erbij in. Hij telde op en trok af tot diep in de nacht.
De volgende morgen belde hij Meesmeul & Partners, van wie hij te horen kreeg dat hij er werkelijk beter aan deed zijn rente niet voortijdig te verlagen. Hij belde nog eens drie banken, waarvan de werknemers niets mochten zeggen, maar toch het een en ander door lieten schemeren. Meneer Poer wist genoeg.
Hij besloot dat Meesmeul & Partners ofwel idioten waren die hun vak niet verstonden, of schavuiten die hun cliënten bedrogen. Hij verlaagde zijn rente voor tien jaar en betaalde de opgelegde boete.
De opgewektheid over zijn eigen daadkracht gaf de lente een vol cachet. Overal waren de bloemen en de kleuren, de eerste tere rododendrons, de narcissen en het licht erop. Meneer Poer las de kranten met hernieuwd plezier. Hij maakte zijn artikel over de invloed van speelgoed op kinderen in twee dagen af en ontving telefonisch een uitnodiging om een lezing te houden over de geschiedenis van het klokuurwerk in Roosendaal. Hij nam die met graagte aan.
Opwinding was de eigenlijke reden voor zijn stemming. Opwinding over hoe hij, meneer Poer, een betrekkelijk eenvoudige man, zo’n grote beslissing over de rentestand had kunnen nemen. Alleen maar omdat hij op het juiste moment oplettend was geweest.
Hij voelde zich een wereldburger.

MENEER POER II

Toen meneer Poer op een morgen in de trein zat van Roosendaal naar Amsterdam overkwam hem een merkwaardig iets. Hij had de avond daarvoor een lezing gehouden voor het gezelschap ‘Roosendaalse liefhebbers van de Wetenschap’, het RLW, een bijeenkomst van zestig mensen, waarvan de vrouwen geïnteresseerd waren in bloemen en planten en de mannen zich toelegden op de ontwikkeling van de automobiel of op de vraag wat er zo bijzonder was aan de piramides van Egypte.
Meneer Poer had moeten praten over klokuurwerken. Hij had een kleine verhandeling gehouden over waarschijnlijkheidsberekening en kegelsneden, over val- en slingerbewegingen – en was vervolgens overgegaan op de meer filosofische vraag hoe mensen de tijdmeting, de klok, ervaren. Een deel van zijn toehoorders bleek in de pauze teleurgesteld dat hij niet was ingegaan op het luiden van de klokken in het Brabantse land, maar het merendeel deelde hem na afloop mee dat ze het betoog met belangstelling hadden gevolgd en vertelde vervolgens over de wetenschappelijke carrière van hun kinderen of kleinkinderen.
Het leek meneer Poer allemaal even interessant.
De nacht had hij doorgebracht in ‘Het wapen van Roosendaal’, een hotel met schone lakens. Bij het ontbijt had hij een koud ei uit de daarvoor gereedstaande schaal gepakt, dat zacht bleek te zijn. De stelregel van meneer Poer was dat zachte eieren warm gegeten moeten worden en harde eieren pas als ze zijn afgekoeld. Het deed niets af aan zijn goede humeur. Hij herinnerde zich hoe vroeger op het station van Roosendaal de beste koffie aan de treinreizigers werd geserveerd, die uit hun bovenraampjes moesten hangen om een bekertje te bemachtigen, en hij spoedde zich naar de stationsrestauratie. Daar dronk hij de koffie die overal in Nederland te verkrijgen is.

Het was zondag. Het liep tegen het einde van de ochtend. In de trein was de hele eerste-klas afdeling leeg, zelfs het kleine compartiment voor rokers. Meneer Poer installeerde zich met een klein sigaartje en begaf zich voor de zoveelste keer op weg door Moby Dick, (‘Call me Ishmael’). Hij was opnieuw bij de passage gekomen waar de schrijver het schilderen van walvissen ten strengste afraadde, toen de trein in Breda stopte en er een hoge militair in uniform met zijn vrouw drie rijen stoelen voor hem kwam bezetten. In eerste instantie vond meneer Poer het wel gezellig dat een echtpaar ook gebruik wilde maken van het openbaar vervoer op zondagochtend, maar al gauw bleek er sprake te zijn van een kleine ramp. ‘Wat vond je van wat de wethouder over mij zei, lieve?’ opende de man het gesprek met zijn vrouw. Zij mompelde iets zachtaardigs. Nog luider zei de man tegen niemand in het bijzonder: ‘En die majorettes, dat was toch werkelijk feestelijk.’ De vrouw zei een instemmend woord. Daarna begon de man op luide toon te debiteren wat hij van de burgemeester had gevonden. De vrouw kwam er niet tussen.
Meneer Poer probeerde aan een nieuw hoofdstuk van Moby Dick te beginnen, hij probeerde zich te concentreren op het Brabantse land, waar de klokken zo mooi over konden luiden, maar hij ontkwam niet aan de positie van een ongevraagde luisteraar die deelgenoot werd gemaakt van het karakter en de opstelling van een burgemeester.
Voor één keer besloot hij een daad te stellen. Hij sloot zijn boek, doofde zijn sigaartje en sloop op zijn tenen naar voren. Hij stak zijn hoofd om de hoek van de hoge stoelen van zijn enige medereizigers en vroeg beleefd: ‘Meneer? Kan uw relaas aan uw vrouw op halve kracht? Ik zit namelijk te lezen en het is namelijk tamelijk rustig in deze trein op zondag.’
‘Wat bedoelt u in hemelsnaam?’ vroeg de hoge militair. ‘Gewoon,’ antwoordde meneer Poer, ‘het is hier tamelijk rustig op deze mooie zondag. En ik ben niet zo geïnteresseerd in wat uw wethouder of burgemeester over u heeft op te merken.’ Daarna liep hij met voorzichtige passen weer terug naar zijn eenzame stoel.
Hij hoorde een hevig gesputter: ‘Wat verbeeldt die man zich wel’. En: ‘Ik praat wanneer ik wil. Zo luid als ik wil.’ En: ‘Niemand kan mij in deze openbare gelegenheid iets verbieden.’
Daartussendoor kwamen sussende geluidjes van de vrouw die haar man die immers met de wethouder en burgemeester had gepraat probeerde over te halen met minder volume over dergelijke staatszaken te praten. Het geluid dempte zich iets in de drie rijen voor meneer Poer en tot aan ‘s Hertogenbosch kon hij zich weer verdiepen in de waterwereld van Moby Dick.
Op het station van ‘s Hertogenbosch was het echtpaar van plan uit te stappen. Het meest voor de hand liggende was dat ze recht vooruit naar de dichtstbij gelegen uitgangsdeur gingen. De hoge militair koos echter voor de confrontatie en nam de omweg langs meneer Poer. ‘Ik hoop dat u in kalme rust heeft kunnen genieten van uw boek, kerel,’ zei hij. Meneer Poer keek verbaasd op. ‘Jawel,’ zei hij en toen de hoge militair nog even leek te zinnen op een klein vervolg, zei hij vlug: ‘U bent een dwaas, meneer de officier – en het ergste is dat u dat zelf weet.’
De militair hief zijn paraplu als een sabel. Waartoe een paraplu op zo’n mooie ochtend? vroeg meneer Poer zich in stilte af. De vrouw trok de hoge militair mee naar de meest voor de hand liggende uitgang. De trein vertrok en meneer Poer zag hoe zij op het perron haar best deed om zijn goede humeur vanwege wat de wethouder en burgemeester over hem hadden gezegd te herstellen. Hijzelf kon tot aan Amsterdam rustig lezen en naar het landschap kijken.
Pas jaren later dacht meneer Poer terug aan dit merkwaardige incident. Het was een foto in de krant waarop hij een kolonel of overste een glaasje slivowitsj zag drinken op het welslagen van een operatie in de Balkan. Hij herkende daarin de hoge militair van de treinreis. Ik heb gelijk gehad, dacht meneer Poer, hij is een dwaas, en nog veel erger dan een dwaas, ik vraag me af hoe de burgemeester en wethouder nu over hem denken. Maar zijn gelijk gaf hem geen gemoedsrust.

MENEER POER III

Toen meneer Poer op een dag iets heel ergs overkwam, besloot hij zijn verjaardag te vieren. Hij had al sinds zijn achtendertigste daverende ruzie met zijn verjaardagen, zonder dat hij ooit tot een oplossing kwam. Meestal nam hij gewoon de benen. Hij was van de soort die slecht op zijn gemak is in andermans huizen en hij kon het nog minder verdragen als familieleden of vrienden zijn huis binnenkwamen. Natuurlijk wees hij niemand de deur, maar na hun vertrek had hij altijd het gevoel dat zijn boeken op een andere plaats lagen. Het had iets gelijkhebberigs, dat besefte hij wel, maar hij vond dat restaurants of café’s iedereen de grootste vrijheid boden zijn hart of humeur te luchten, daar was geen bankstel voor nodig. Hij hád geen bankstel.
Dat was het eerste probleem waar meneer Poer voor kwam te staan. Hij had lukraak wat vrienden uitgenodigd om zijn verdriet te verzachten, maar toen hij om zich heen keek in zijn heerlijke huis besefte hij dat hij niet genoeg stoelen had voor iedereen. Hij ontwikkelde een grote vastberadenheid. Wat moest dat moest. De uitnodiging was twee dagen voor zijn verjaardagsdag plotseling van hem uitgegaan. Een deel van de genodigden zou zeker verstek laten gaan en als er te veel konten waren dan bleven ze maar staan of vlijden zich op het parket dat mevrouw Boompjes de ochtend voor het feest keurig kwam zuigen en boenen.
Hij ging zelfs zover dat hij de ochtend voorafgaand aan de feestelijke dag lijstjes maakte van wat hij voor lekkers in huis zou halen. Hij verbaasde zich over de logistiek die hij daarbij ontwikkelde. Waarom had hij toch altijd gedacht van zichzelf dat hij zoiets niet aankon? Waarom was hij nu al vele jaren de situatie ontvlucht? Iedereen kon het behalve hijzelf, had hij altijd gedacht en nu kon hij het net als iedereen. Meneer Poer was ontroostbaar om wat hem was overkomen, maar ervoer een groot genot in het maken van de lijstjes en het uitvoeren daarvan. Niets is moeilijk, herhaalde hij tegen zichzelf terwijl hij de banketbakker, de slager, de slijter opdrachten gaf. Hij kocht twee extra asbakken.
De verjaardag was een succes. Slechts twee van de genodigden waren niet gekomen en het heerlijke huis van meneer Poer stond vol rook. Omdat meneer Poer nadrukkelijk te kennen had gegeven dat hij geen boeken kado wilde hebben – hij had genoeg te lezen voor zijn hele verdere leven, zei hij – bracht men de mooiste muziek mee en kunstzinnige kalenders en een thermometer om in een lamsbout in de oven te steken. Meneer Poer stalde alles dankbaar uit op de kadotafel. Wat een vrienden heb ik toch, dacht hij, wat voor alleraardigste vrienden. Zijn geleden verdriet stak hem bijna naar de keel.
Omdat veel mensen hadden gedacht dat champagne een mooi kado was dat onmiddellijk geopend kon worden, was de parketvloer niet meer geschikt om zich op neer te vlijen. Men hield zich staande op de natte vloer en werd opgewekter naarmate de avond vorderde.
Het kon meneer Poer allemaal niet deren. Morgen, dacht hij, morgen zien we wel verder. Dit is het moment dat ik me goed voel. Ik ben jarig en deze mensen zijn allemaal gekomen. Wat er voor problemen met het parket zijn, los ik volgende week met mevrouw Boompjes wel op. Hij was gelukkig. Iedereen sprak genoeglijk en geduldig met elkaar en hij zwalkte daar wat doorheen met zijn hapjes. Wat kan de wereld toch mooi zijn als je de juiste beslissingen neemt, dacht hij. Hij bedoelde zijn vaardigheid om een keer jarig te zijn.
Precies om twaalf uur riepen de aanwezigen dat zijn verjaardag nu ten einde was. Meneer Poer schrok en verslikte zich. Natuurlijk,’ zei hij, om zich heen kijkend naar de overblijfselen, ‘gaan jullie maar.’ ‘Nee,’ zeiden de verjaardagsgangers, ‘we willen dat je nog even met ons mee gaat voor een laatste dronk.’ Op het afscheid van het afgelopen jaar, zeiden ze.
‘Nee, nee’, zei meneer Poer, ‘ik moet morgen vroeg weer op en ik moet de boel hier een beetje aan kant brengen.’ ‘Niets mee te maken,’ zeiden de anderen. ‘We moeten morgen allemaal vroeg weer op, maar we zorgen ervoor dat je vanavond goed slaapt.’ Ze sleepten hem mee naar het café waar meneer Poer graag zijn krant las.
Een uur later stak meneer Poer moedeloos de sleutel in het slot van zijn huisdeur. Eerst maar opruimen, dacht hij, anders word ik morgen slecht wakker. In het laatste uur had hij bedacht hoe snel een geïmproviseerde verjaardag voorbij gaat.
Of een jaar. Of een leven.
Maar vóór het schoonmaken, besloot hij bij zijn huisdeur, zou hij eerst de kado’s op de kadotafel bekijken. Want ze waren toch maar bijna allemaal gekomen, zijn vrienden. Binnen achtenveertig uur, min of meer. Meneer Poer was niet goed in exact rekenen.
Eenmaal binnen de muren van zijn huis, kreeg hij een merkwaardige ervaring te verwerken. Het parket lag er brandschoon bij. Alle glazen stonden schoongewassen gedroogd op het aanrecht. De hapjes lagen in aluminiumfolie in een schaaltje. De asbakken lagen met hun ruggen naar boven in het afdruiprek.
Dit kan niet, dacht meneer Poer. Of ik heb gedroomd dat ik mijn verjaardag heb gevierd. Of ik moet weer geloven aan de kaboutertjes – en daar ben ik te oud voor.
Pas dagen later zou hij het verhaal te horen krijgen hoe sommigen in het geheim waren achtergebleven om zijn verjaardag tot een werkelijk succes te maken. Toen hem dat ter ore kwam durfde meneer Poer te huilen om het verlies van Jokky, zijn kater, die vier dagen voor zijn verjaardag zijn ogen tegenover hem had dichtgedaan.