Mevrouw Despina wil afscheid nemen

 

Ik teken ervoor, zegt de man in de trein
zo weg, zegt hij, het hart, geen pijn. Maar
zijn vrouw, gilt mevrouw Despina die zwijgend
uit het raam springt boven haar krant
waarin plotseling is overleden zonder een woord
een kus geen wuiven. Deed zij de deur achter hem
dicht lachte ze tot de hoek om zijn kruin
die zo bloot, zijn stappen al te haastig
van angst om vertrek zei ze dag.
 
Nu niet, weet mevrouw Despina, in schril protest
het lot vloeken: buigen, denk aan de wijze
onverdrinkbaar in de stroom aan de levenskunstige
fuut op zijn nest van vuilnis, men moet
een achteloos vangnet bij de hand terugveren
als een bal op een racket bereid zijn
voor het valluik, de neersuizende dakpan
de revolutie van eigen organen.
 
Van rechtvaardigheid nu geen woord gevraagd wordt
vast te houden steeds weer de liefste dagelijks
zwaaien, het liegende lot te geloven als het lacht
van altijd voor eeuwig met thee aan de tafel
en nooit een bericht ondertekend door wie
zonder een blik – Mevrouw Despina verklaart
zich bereid te betalen als niet in stilte
ongewaarschuwd knalt nog haar vloek tegen
zomaar verdwijnen en zwaait ze gedag
naar langsvliegende sloten, zwanen, de zon.

 

 

 

Mevrouw Despina knielt niet

 

‘Ik riep u, hoorde u mij niet?’
fluistert mevrouw Despina of zwijgt
tegen de wolken in hun hartstochtelijk
verlaten blauw. Ze riep of hoopte
te roepen boog soms het hoofd knielde niet
nooit opende haar hand naar de toekomst.
‘Mijn hart verlangt,’ zong ze ‘naar u?’
 
Iemand lopen leren het zachte beschermen
in ijzeren armen koekjes kneden
‘In mij vloeit het over’ schrijft mevrouw Despina
in slecht geadresseerde brieven. Trekt dagelijks
de deur achter zich dicht neuriënd
over vrede valt ze uit bed tikt angstig
haar mening in de krant – ‘Ik riep u’ –
of huilt haar hart – ‘Waar was u’ – om
ontferming belachelijk hardnekkig tegen
wie horen wil. Zo het niet langer
nee niet kan en kijk het lichtgroen
op de vensterbank gloeit op ‘als het gras’
denkt mevrouw Despina, ‘in de morgenstond bloeit het.’

 

 

 

Mevrouw Despina wordt ouder

 

Ze zijn weer begonnen de kleine nieuwsgierige blaadjes
de bloemknoppen, de lacherige vogeltjes en ook
mevrouw Despina zal haar zomerjurk strijken
haar benen bruinen lachend op een fiets
langs terrassen rijden – fluit een verdwaasde
voetganger naar haar hakken, spreekt
een Algerijn op het station over mooie meisjes
‘comme toi’ lacht hij.
De ogen van de mannen hun stemmen
aan de telefoon de hunkerende gebaren
fluisteren ‘Oh Despina de tijd is nu’.
‘Geniet ervan’ zegt mevrouw Despina tegen
de niet-begrijpende spiegel.
 
Natuurlijk heeft zij haar geestesleven hemelse
muziek vriendinnen met wie het lachen nog net zo
in haar armen de liefde uitbundig geborgen
en van de giro mag ze. Wat haar hart begeert.
 
Mevrouw Despina trekt de stop uit het bad, hangt
een lichtgrijze voile voor de dagen en schopt
voorzichtig tegen haar jaren. Verbijt wat
niet kwam en staart zich aan. Het is nu.