In het toneelstuk Autis in Onan wordt een week uit het leven van de familie Griffioen getoond. Moeder speelde ooit cello maar zorgt nu voor de kinderen; vader is werkzaam als vuilnismanager; dochter zit op school en pubert. Ze spelen en dollen met elkaar en ze maken ruzie. Maar ondanks het feit dat hij bijna niets doet en nagenoeg niets zegt draait alles in de familie rondom Autis, de twintigjarige zoon die autistisch is. Pas aan het einde van het stuk krijgt Autis een stem. In de laatste scène die zich afspeelt vijf jaar na zijn opname in een gezinsvervangend tehuis neemt hij het woord en spreekt de volgende slotmonoloog uit.

 

AUTIS: Ik ben nog niet met publiek geweest.

Ik sta maar dun.

Mijn naam is Arthur.

Mijn mentor zegt: ‘Eerst ben je Autis.

Maar dat is een scheldnaam.’

‘Je bent onze Arthur.’

Ik ben geboren jaar negentienhonderdvijfenzeventigeneenhalf.

Of ik weet het niet.

Hobbies: tekenen, lachen, vliegvelden.

Ook wandelen in de natuurgebieden.

Mijn mentor zegt: ‘Het hoofd naar buiten houden, Arthur, dat spreekt

beter.’

Mijn mentor leert mij alles.

Ik teken mooi zeg ik.

Ik teken alles in een keer na.

Ik vind mijn werk niet moeilijk.

Iedereen vindt mijn werk moeilijk.

Soms heb ik geen zin in tekenen.

Dan ga ik van vroeger denken.

Vroeger ga ik steeds aan gordijnen trekken en dat mag niet.

En vroeger hoor ik een heel hoog muziekje in mijn oren.

Dat moet altijd uit.

Dan ga ik het muziekje weg slaan maar dat wil niet.

Wie een moeder heeft is blij op zondag.

De moeders komen.

Wij koken op zondag voor de moeders.

Ik doe het bladerdeeg.

Mijn mentor zegt: ‘Zelf bladerdeeg maken, laag voor laag, eist precisie en geduld.’

Hij zegt: ‘Heel goed gedaan.’

Ik zeg: ‘Waar is mijn moeder?’

Mijn mentor zegt: ‘Je moeder komt niet. Zij kan niet tegen mensen. Zij is veel te druk.’

Ik zeg ik weet alles.

Of ik weet het niet.

Het hoofd van mijn moeder praat de hele dag zelf.

Mijn mentor zegt: ‘Je moeder is niet meer van je vader.’

‘Zij maakt de hele dag haar huis schoon. Maar het huis is al schoon.’

Ik moet die tekening van een schoon huis nog maken.

Mijn mentor zegt: ‘Neem maar een ander huis.’

Wij hebben hier goede muziek.

Dan wil ik op de piano dat kan ik.

Je kunt hier altijd lachen.

Wij moeten oefenen met orkest.

Als het kerstmis is hebben wij ook orkest.

Dan hebben wij optreden.

Dan kan ik lachen.

Ik kan geen biet van orkest.

Dat geeft niet.

Mijn vader heet Anders.

Er is een foto.

Ik krijg altijd pakjes.

Met ‘van papa’.

Ik krijg een pen of sokken of een video of ik weet het niet.

Mijn vader gaat met meneren in de liefde.

Mijn vader woont ver bij heuvels.

Of ik weet het niet.

Vroeger droom ik ook van een grote cirkel.

Een grote ronde cirkel is mooi.

Met geen hoeken.

Mijn mentor zegt: ‘Het is wonderbaarlijk. Niemand kan dat zonder passer tekenen.’

Mijn mentor wil altijd van mij leren.

Ik ga nooit bibberen in mijn hand.

Alsje een zusje hebt is dat gelukkig voor je.

Dan moet zij wel bij mij komen.

Mijn mentor zegt: ‘Zij heeft nu een man. Daarom komt zij niet.’

Ik vind de liefde leuk.

Ik wil ook eens een vriendin.

Ik ken mijn vriendin Dog niet.

Mijn mentor zegt: ‘Hoe ziet je vriendin er uit?’

‘Mooi,’zeg ik.

Ze heeft glimmende oorbellen.

Ze is groot.

Ze ruikt naar mokkachocola.

Ze is aardig voor mij.

Met mijn vriendin kan je lachen.

We kijken televisie.

Of wij doen memory.

Of ik weet het niet.

Ik ben een gezelligheidsman.

 

 

Aantekening: Autis in Onan werd in opdracht van Toneelgroep Antigone (Kortrijk) en ging in november 2000 in première in een regie van Barbera Vandendriessche.