plotseling wilde ik me uitdrukken

in een volkomen onbegrijpelijke taal

me volledig uitdrukken door middel van

allerlei excentrieke en gevaarlijke woorden zoals

in de yirmidiso-talen

 

Bovenstaande regels komen uit het gedicht ‘yirmidiso’ (de naam van een zelfverzonnen taalgroep) en zijn geschreven door de Taiwanese dichteres Hsia Yü (ook wel Xia Yu, geboren 1956). Hoewel enigszins paradoxaal – hoe kan iemand zich juist het beste uitdrukken in een vol- ledig onbegrijpelijke taal? – geven deze regels een indruk van wat Hsia Yü sinds haar eerste publicaties in de vroege jaren ‘8o in toenemende mate heeft beziggehouden: de specifieke ‘eigenaardigheden’ van de Chinese taal, waarvan ze in haar poëzie voortdurend de grenzen aftast en oprekt. Niet voor niets benadrukt ze graag dat het Chinees helemaal geen regels kent.

Hsia Yü (spreek uit als ‘Sjaa Juu’) weet de mogelijkheden die het Chinees biedt, en die vanzelfsprekend heel anders zijn dan die van het Nederlands, uit te buiten om de lezer keer op keer op het verkeerde been te zetten. Zo laat ze bijvoorbeeld veelvuldig het onderwerp van een zin weg, met name aan het begin van een gedicht. Chinese lezers zullen in zo’n geval meestal de neiging hebben het gedicht vanuit een ‘ik’-standpunt te gaan lezen – tot er op een gegeven moment een ‘zij’, ‘hij’, ‘we’ of ‘ze’ wordt opgevoerd die het onderwerp van het hele gedicht blijkt te zijn (Chinese werkwoorden kennen geen vervoegingen die dit zouden kunnen aanduiden). In andere gevallen ligt het voor de hand een ‘we’ te lezen, tot er ineens een ‘ze’ ten tonele verschijnt. En in de mooiste en extreemste gevallen is er geen enkele expliciete persoonsaanduiding.

Daarnaast valt op dat er in Hsia Yü’s werk zeer weinig leestekens staan. Leestekens, die doorgaans nogal chaotisch worden gebruikt in het modern Chinees, zijn overgenomen uit de Europese talen bij de vervanging van de traditionele schrijftaal door moderne spreektaal aan het begin van de twintigste eeuw. Het klassiek Chinees dat daarvóór werd geschreven kende geen interpunctie; de lezer moest zelf het begin en einde van de zin zoeken, daarbij geholpen door een beperkt aantal conventies en grammaticale elementen. Door een dubbelzinnige zinsbouw zonder interpunctie te gebruiken laat Hsia Yü de lezer weer regelmatig zelf de zinseenheden vormen, die soms wel en dan weer niet over de regelgrens heen lopen, en het liefst worden beide mogelijkheden opengelaten.

Dit laatste vergroot tegelijkertijd het gevoel van continue doorstroming, en dat wordt in Hsia Yü’s laatste bundel nog eens versterkt door de typografie, die ze voor al haar bundels zelf heeft verzorgd. Binnen een regel staan de karakters namelijk zo dicht tegen elkaar gedrukt, dat ze haast in elkaar over lijken te lopen, zozeer zelfs dat het lezen er enigszins door wordt belemmerd. De ‘vrijheid van de lezer’ is een verworvendheid van de moderne poëzie waar ook Hsia Yü aan hecht, maar behalve vrijheid heeft haar lezer dan ook vooral doorzettingsvermogen nodig. En dat begint al bij het materi‰le boek: voor ze gelezen kunnen worden, moeten de bladzijden van de bundel eerst worden opengesneden. Dat Hsia Yü haar bundel uitdrukkelijk zo heeft vormgegeven, lijkt een teken aan de wand: niet alleen bevestigt het dat een actieve deelname van de lezer wordt verwacht, maar het maakt ook ieder exemplaar van de bundel tot een uniek artefact.

Inhoudelijk spelen relaties tussen mannen en vrouwen een opvallend grote rol in deze poëzie. Het werk van Hsia Yü, die momenteel als een van de origineelste schrijvers van Taiwan geldt, kan dan ook met recht een ‘zinnenspel’ worden genoemd, in de dubbele betekenis van het woord: taal en zintuiglijkheid.

Hsia Yü woont en werkt afwisselend in Parijs en Taipei en gaf tot nog toe vier bundels uit, alle in eigen beheer. De hier opgenomen gedichten komen uit haar laatste bundel Salsa (1999). Eerder verscheen in het tijdschrift Het trage vuur werk uit Memoranda (1984) en Buikspreken (1991). Haar derde bundel heet Wrijving: onzegbaar (1995).