Bij de naam Pontalis zal menigeen automatisch denken aan het standaardwerk Vocabulaire de la psychanalyse dat Jean-Bertrand Pontalis in 1967 samen met Jean Laplanche schreef. De hier vertaalde glossen schreef hij in de marge van zijn andere werk, maar dat wil niet zeggen dat het zomaar bijwerk is. Pontalis begon in de filosofie en hield zich pas later met psychoanalyse bezig. Op dat gebied publiceerde hij titels als Après Freud (1968), Entre le rêve et la douleur (1977) en Fantasme originaire, fantasme des origines, origines du fantasme (1985, ook dit boek samen met Jean Laplanche); bovendien was hij redacteur van tijdschriften als Nouvelle revue de psychanalyse en Le Temps de la déréflexion. Bij Gallimard redigeerde hij zowel een psychoanalytische boekenreeks (‘Connaissance de l’Inconscient’) als een literaire serie (‘Lun et l’autre’). Al vrij vroeg manifesteerde hij zich ook als literair auteur; zijn eerste novelle, Loin, dateert van 1980. Hij mag voor zijn simultane genrebeoefening graag naar zijn grootmoeders spreuk verwijzen: ‘Ne jamais mettre tous ses oeufs dans le même panier’, Men moet niet alle eieren in één mandje doen (waarvoor het Nederlands als variant heeft: Men moet niet alle eieren onder één hen leggen…)

De meeste publicaties van Pontalis behoren tot een tussengebied, zoals Perdre de vue (1988), Un homme disparaît (1996) en L’enfant des limbes (1998). Zijn laatste boek, Fenétres (2000), verscheen in een literaire reeks en bevat een persoonlijk woordenboek met glossen, meestal naar aanleiding van een zin die hij gelezen of gehoord heeft, een beeld of een woord; voor een deel gaat het daarbij om de theorie en de praktijk van de psychoanalyse.

Er lijkt geen grotere tegenstelling mogelijk dan die tussen het psychoanalytisch woordenboek van 1967 en het recente woordenboekje voor persoonlijk gebruik. Het Vocabulaire de la psychanalyse is op het eerste gezicht een inventarisatie in definities van het complete freudiaanse begrippenapparaat, terwijl Pontialis in Fenétres voortdurend protest aantekent tegen de behandeling van Freuds geschriften als een gesloten theorie, en in het algemeen tegen gefixeerde begrippen, kaders en theoretische constructies. Maar in het Vocabulaire ging het helemaal niet om afgebakende definities. Laplanche en Pontalis waren van meet af aan minder in definities geïnteresseerd dan in het ontstaan, de ontwikkeling en de complexe betekenis van begrippen. Die interesse naar het achterland van een woord of begrip blijkt nog steeds een belangrijk motief van Pontalis. Zo wars van theorie is hij ook weer niet; hij verzet zich alleen tegen een onkritisch gebruik ervan, waarbij hij spreekt van een ‘tirannie van het begrip’.

En waarover gaat het boek van Blumenberg, Begriffe in Geschichten, waaruit hier eveneens enkele stukken zijn vertaald? ‘Over het leven van begrippen, hun fysiologie en pathologie. De niet eenduidig te vertalen titel doelt op begrippen in verhaalvorm, die dus misschien niet eens als zodanig te herkennen zijn; maar het gaat ook om verhalen óver begrippen. Het boek bevat ruim honderd glossen over alfabetisch geordende begrippen, waarvan de helft niet voor niets tussen aanhalingstekens staan, zodat al meteen duidelijk is dat de lezer een vraagteken moet denken achter zogenaamd vaststaande begrippen als ‘Emanzipation’, ‘Erkenntnistheorie’, ‘Metaparadigma’, ‘Mythos’ of ‘Realismus’. Ook Blumenberg schreef dit soort stukken in de marge van zijn grotere werken, van de omvangrijke boeken die wel eens bestempeld zijn als ‘lijvige probleemkrimi’s’. Het vak dat hij beoefende, noemde hij ‘metaforologie’, hij zocht naar de functie van metaforen; hij sprak ook wel van zijn ‘Theorie der Unbegrifflichkeit’. Dat onderzoek leverde inderdaad volumineuze boeken op als Die Legitimität der Neuzeit (1966), Die Genesis der kopernikanischen Welt en Die Lesbarkeit der Welt (beide 1981), Arbeit am Mythos (1986), Höhlenausgänge (1989) en zo meer.

Dat ‘meer’ bestaat uit boeken met korte tot zeer korte essays, die hij bij publicatie in het literaire blad ‘Akzente’ Kurzessays noemde, miniatuur- of mini-essays; of hij gebruikte de oude filologische term glossen. Een eerdere bundeling verscheen in 1987 onder de titel Die Sorge geht über den Fluss. In de flaptekst, die gezien de ironische toon van geen ander dan de auteur kan zijn, zegt hij iets over de rol die hij aan de korte vorm toekende, overigens na eerst gezegd te hebben dat hij naast het hoofdwerk zo veel genoegen aan zijn buitensporigheden op de korte baan beleefde dat het bijwerk praktisch hoofdzaak was geworden. ‘Nu competente critici de cultuur van het essay doodverklaren, door middel van essays, heeft de auteur niet de pretentie die cultuur uit het graf te doen opstaan. In plaats daarvan wedt hij op de onbepaaldheid van het genre waartoe zijn teksten gerekend kunnen worden.’ En aangezien ook het langere essay volgens ter zake kundigen gedoemd zijn ten onder te gaan – zoals de afgelopen jaren ook in Nederland de stelling opgeld doet dat het lange essay zijn tijd gehad heeft en zijn plaats voorgoed heeft moeten afstaan aan het stukje in de krant, de column, die sommigen werkelijk tot een volwaardig klein essay weten om te toveren – heeft het essay wellicht in de verkorte vorm van de glosse nog net tijd van leven. Dat liet Blumenberg op de flap van zijn boek in 1987 aantekenen. In diezelfde tijd begon hij in een krant, op de pagina ‘Geisteswissenschaften van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, zijn serie verhalen over begrippen.

Misschien moet maar eens de geschiedenis geschreven worden van het korte essay, in de marge van de twintigste-eeuwse literatuur, filosofie en wetenschap zijn er tal van voorbeelden te vinden; in deze Raster een paar daarvan.