De landmeter
 

(Ik ging het land op vol grote plannen,
Maar daar vond ik alleen gras en bomen,
En als er mensen waren, waren die net als de anderen.
Ik keer me van het raam af, ga zitten in een stoel.
Waar zal ik eens aan denken?
Álvaro de Campos, Poesias.)

 
Het is niet alleen onverschilligheid, in zekere zin
is het misschien zelfs wel liefde die hem dwingt,
er is geen paradijs zonder rentmeester.
 
Hij is gelukkig met het landschap, maar gelukkig
met het zoeken, coördinaten wijzen hem zijn onzichtbare
plek, zijn utopie is de kaart, niet de wereld.
 
Hij wil weten waar hij is, maar zijn troost is
te weten dat de plek waar hij is niet anders bestaat
dan als zijn eigen formule, hij is een gat in de vorm van
 
een man in het landschap. Met de grenzen die hij
trekt, scherper en duidelijker, vervagen het gras
en de bomen en alles wat daar leeft, lijdt en sterft.
 
Het is heel helder om hem heen, alles is waargenomen.
 
 
 
Stel
 
I
 
Stel dat we hier konden blijven –
maar dit uitzicht over de bergen
is te ver, te voorgoed
om te verdragen, hoewel
 
als we zouden veranderen
in deze houding, in bergen,
konden we blijven liggen,
 
even toevallig als al die andere.
 
 
II
 
Hier de mensen dus verlaten,
het huis, de tafel, het papier.
 
Geen terugkeer. Dit uitzicht.
 
 
III
 
In deze houding, zoals zij
hier liggen, het lijkt misschien
een houding, het lijkt misschien
blijven, maar
 
terwijl zij overal om ons heen
rijzen en dalen als slapende
lijven van aarde,
 
de sneeuw van hun flanken
wegdruipt en nieuwe sneeuw
hen weer toedekt,
 
is het alleen maar alsof wij
ons onzichtbaar in deze kudde
konden achterlaten.
 
 
Bouvard et Pécuchet (Daumier)
Bouvard en Pécuchet (Daumier)