Laten we beginnen met een paar voorstellen voor een definitie.

1. Klassieke boeken zijn boeken waarover je gewoonlijk hoort zeggen: ‘Ik ben … aan het herlezen’ en nooit ‘Ik ben … aan het lezen.’

Dat is althans het geval bij mensen van wie we veronderstellen dat ze ‘belezen’ zijn; het geldt niet voor jonge mensen: die moeten de wereld nog ontdekken en daarmee de klassieken als onderdeel van de wereld, wat nu juist voor een eerste ontmoeting doorgaat.
Het iteratieve prefix bij het werkwoord ‘lezen’ kan wel eens getuigen van een tikkeltje hypocrisie: er zijn mensen die het beschamend vinden te moeten toegeven dat ze een beroemd boek niet gelezen hebben. Om hen gerust te stellen zal deze opmerking voldoende zijn: hoe belezen een persoon op ‘verantwoord’ gebied ook is, er blijft altijd een enorme hoeveelheid fundamentele werken die hij of zij niet gelezen heeft.
Wie heel Herodotus en heel Thucydides gelezen heeft, mag zijn hand opsteken. En Saint-Simon? en de Cardinal de Retz? Maar ook de grote romancycli uit de negentiende eeuw worden vaker genoemd dan gelezen. In Frankrijk begin je op school Balzac te lezen, en op basis van het aantal verkochte exemplaren zou je zeggen dat hij ook daarna nog gelezen wordt. Maar als er in Italië een leesonderzoek gehouden zou worden, ben ik bang dat Balzac ergens onderaan op de lijst eindigt. Het aantal Dickens-fans blijft beperkt tot een kleine elite van mensen die, als ze elkaar tegenkomen, meteen personages en episodes beginnen op te rakelen alsof het over mensen gaat die ze persoonlijk kennen. Jaren geleden besloot Michel Butor, die toen les gaf in Amerika en genoeg had van alle vragen over Emile Zola wiens werk hij nooit gelezen had, de hele Rougon-Macquartcyclus te lezen. Hij kwam tot de ontdekking dat deze totaal anders was dan hij altijd gedacht had: een fantastische mythologische en cosmogonische stamboom, waarover hij een prachtig essay heeft geschreven.
Dat alleen maar om aan te geven dat het buitengewoon plezierig kan zijn om een beroemd werk voor het eerst te lezen als je volwassen bent: het is anders (maar je kunt niet zeggen meer of minder plezierig) dan wanneer je het in je jeugd gelezen hebt. Als je jong bent heeft lezen, net als alle ervaringen, iets aparts en belangrijks; terwijl je als volwassene veel meer details, lagen en betekenissen waardeert (of zou moeten waarderen).
We kunnen dan een andere formulering van de definitie proberen:

2. De klassieken zijn die boeken die een bepaalde rijkdom vertegenwoordigen voor degene die ze gelezen en ervan genoten heeft; maar ze vertegenwoordigen een niet minder grote rijkdom voor degene die het geluk heeft ze voor het eerst te lezen in de beste omstandigheden om ervan te kunnen genieten.

In feite kan lezen in je jeugd mogelijk weinig profijtelijk zijn als gevolg van ongeduld, afleiding, onervarenheid met de gebruiksaanwijzing, gebrek aan levenservaring. Het is (misschien tegelijkertijd) wel profijtelijk in de zin dat lezen een vorm kan geven aan toekomstige ervaringen door het aanreiken van modellen, referentiekaders, vergelijkingsmateriaal, indelingsschema’s, waardensystemen en voorbeelden van wat mooi is: allemaal zaken die ook blijven doorwerken als je je van het in je jeugd gelezen boek weinig of niets herinnert. Door het boek op volwassen leeftijd te herlezen, kan het voorkomen dat we deze constanten terugvinden: ze zijn intussen deel gaan uitmaken van onze innerlijke mechanismen en we waren de oorsprong ervan vergeten. Het werk heeft een bepaalde kracht die ervoor zorgt dat je het bestaan ervan vergeet, maar de kiem blijft achter.
De definitie die we dan kunnen geven, luidt:

3. De klassieken zijn boeken die een bijzondere invloed uitoefenen wanneer ze zich ofwel als onvergetelijk manifesteren, ofwel zich in de uithoeken van het geheugen verstoppen, gecamoufleerd door het collectieve of individuele onbewuste.

Daarom zou een bepaalde periode in het leven van een volwassene gewijd moeten zijn aan het herlezen van de belangrijkste boeken uit zijn of haar jeugd. Als de boeken al hetzelfde gebleven zijn (maar die veranderen ook, in het licht van een veranderd historisch perspectief), zijn wij in elk geval veranderd en is er sprake van een geheel nieuwe ontmoeting.
Het maakt dus weinig uit of het woord ‘lezen’ of ‘herlezen’ gebruikt wordt. We zouden dan ook kunnen zeggen:

4. Elke keer dat je een klassiek werk herleest, is dat een even grote ontdekkingsreis als de eerste keer dat je het las.
5. Elke keer dat je een klassiek werk leest, is dat eigenlijk een herlezen ervan.

Definitie 4 kan als een logisch gevolg gezien worden van deze:

6. Een klassiek werk is een boek dat nooit alles verteld heeft wat het te vertellen heeft.

Terwijl definitie 5 om een meer explicatieve formulering vraagt, zoals:

7. De klassieken zijn boeken welke ons bereiken in het spoor van alle keren dat het boek gelezen is voordat wij eraan begonnen, en met achter zich het spoor dat ze zelf achterlieten in de cultuur of de culturen waar ze doorheen gekomen zijn (of, eenvoudiger, in de taal of de gewoonten).

Dat geldt evenzeer voor de antieke als voor de moderne klassieken. Als ik de Odysseia lees, lees ik de tekst van Homerus, maar kan ik niet vergeten wat de avonturen van Odysseus tijdens de eeuwen zijn gaan betekenen, en is het mij onmogelijk me niet af te vragen of die betekenissen al in de tekst vervat waren of dat het om toevoegingen, vervormingen of uitbreidingen gaat. Als ik Kafka lees, kan ik er niet omheen dat ik me af moet vragen of het adjectief ‘kafkaësk’, dat je te pas en te onpas en om het kwartier hoort vallen, legitiem gebruikt wordt of niet. Als ik Vaders en zonen van Toergenjew of Boze geesten van Dostojewski lees, moet ik er wel aan denken dat die personages zich tot in onze tijd zijn blijven reïncarneren.
Het lezen van een klassiek boek moet in zekere mate verrassend zijn, ten opzichte van het beeld dat we ervan hadden. Daarom kun je niet vaak genoeg aanraden om direct de originele teksten te lezen en kritische bibliografieën, commentaren en interpretaties zoveel mogelijk te mijden. School en universiteit zouden moeten aanleren dat geen enkel boek dat iets over een ander boek zegt, méér zegt dan het boek zelf; maar men doet er juist zijn uiterste best om het tegenovergestelde te doen geloven. Op grote schaal worden de waarden omgedraaid: kritisch apparaat en bibliografieën dienen als rookgordijn om te verbergen wat de tekst te zeggen heeft en wat hij alleen zelf kan zeggen, als je hem laat praten zonder tussenpersonen die pretenderen dat ze er meer van weten dan hijzelf. We kunnen daarom concluderen:

8. Een klassiek boek is een werk dat er steeds weer voor zorgt dat het onder het stof van een laag nieuwe, kritische teksten komt te zitten, maar dat voortdurend van zich af schudt.

Het klassieke werk leert ons niet noodzakelijkerwijze iets wat we nog niet wisten; soms ontdekken we iets dat we altijd al wisten (of dachten te weten), maar we wisten niet dat het daar als eerste gezegd werd (of er in elk geval op een bijzondere manier mee verbonden is). En ook zo’n verrassing is zeer bevredigend: het is altijd prettig als je ergens de oorsprong van ontdekt, of een relatie of overeenkomst. Dat alles vormt de basis waarvan we een definitie van de volgende strekking kunnen afleiden:

9. De klassieken zijn boeken waarvoor geldt dat hoe meer je denkt dat je ze kent van horen-zeggen, hoe nieuwer, onverwachter en ongekender ze blijken te zijn als je ze echt gaat lezen.

Dat is natuurlijk het geval als een klassiek werk ook als zodanig ‘functioneert’, dus als de tekst in kwestie een persoonlijke band met degene die hem leest genereert. Als de vonk niet overslaat, is er niets aan te doen: je leest klassieke werken niet uit plichtsbesef of respect, maar alleen uit liefde. Behalve op school: daar moet je beter of minder goed bekend worden gemaakt met een aantal klassieke werken, waaruit (of op basis waarvan) je vervolgens je ‘eigen’ klassieken kunt selecteren. School is er om je een aantal instrumenten aan te reiken waarmee je leert kiezen; maar de keuzes die tellen, zijn die welke je buiten en na school maakt.
Alleen als je zonder direct belang leest, kan het gebeuren dat je tegen een boek aanloopt, dat dan ‘jouw’ boek wordt. Ik ken een uitstekende kunstcriticus, een uiterst belezen man, wiens absolute voorkeur op het gebied van literatuur uitgaat naar Pickwick Papers. Er gaat geen gelegenheid voorbij of hij citeert passages uit dat boek van Dickens, en elke gebeurtenis in zijn leven associeert hij met een Pickwick-episode. Langzaam maar zeker hebben hijzelf, de filosofie en de hele wereld, in een proces van totale identificatie, de vorm van Pickwick Papers aangenomen. Op die manier belanden we bij een heel zwaar en moeilijk haalbaar criterium voor de klassieken:

10. Een klassiek werk is een boek dat zich manifesteert als een equivalent van de hele wereld, net als vroeger een talisman.

We beginnen dus in de buurt te komen van het totaal-boek, zoals Mallarmé zich dat voorstelde. Maar een klassiek werk kan evengoed een andere, sterk tegengestelde band bewerkstelligen. Alles wat Jean-Jacques Rousseau denkt en doet gaat mij aan het hart, maar alles roept bij mij een onbedwingbaar verlangen op om hem tegen te spreken, hem te bekritiseren, ruzie met hem te maken. Dat heeft te maken met het feit dat hij een onsympathiek karakter had; daarom zou ik natuurlijk gewoonweg kunnen stoppen met lezen, niettemin moet ik hem als een van mijn auteurs beschouwen. Daarom zeg ik:

11. ‘Jouw’ klassieke werk is het boek dat je niet onverschillig laat en dat je helpt bij het definiëren van jezelf in relatie tot en misschien in tegenstelling tot het werk.

Ik denk dat ik me niet hoef te rechtvaardigen als ik het woord ‘klassiek’ gebruik zonder te onderscheiden naar ouderdom, stijl en autoriteit. (Voor de geschiedenis van alle betekenissen van de term, verwijs ik naar de encyclopedie.) Wat ‘klassiek’ in mijn huidige betoog onderscheidt is misschien alleen maar het resonantie-effect dat evenzeer opgaat voor een oud als voor een modern klassiek werk, maar dat al wel een plaats in een cultureel continuüm heeft gekregen. We zouden dan kunnen zeggen:

12. Klassiek is een boek dat vóór andere klassieke werken komt; maar wie eerst de andere gelezen heeft en daarna deze, herkent de plaats ervan in de pikorde onmiddellijk. 

Op dit punt kan ik niet langer om een essentieel probleem heen, namelijk dat van de verhouding tussen het lezen van de klassieken en het lezen van boeken die geen klassieken zijn. Dit probleem heeft te maken met vragen als: ‘Waarom zou je klassieke werken lezen in plaats van je te concentreren op teksten die een beter inzicht geven in onze eigen tijd?’ en ‘Waar haal ik de tijd en de innerlijke rust vandaan om de klassieken te lezen, nu we overladen worden door drukwerk over de actualiteit?’
We kunnen ons natuurlijk een gelukzalige persoon voorstellen die zijn dagelijkste ‘lees-tijd’ uitsluitend besteedt aan het lezen van Lucretius, Lucianus, Montaigne, Erasmus, Quevedo, Marlowe, het Discours de la Méthode, Wilhelm Meister, Coleridge, Ruskin, Proust en Valéry, met kleine uitstapjes naar Murasaki of de Ierse sagen. Dat alles zonder recensies van de laatste herdruk te hoeven schrijven, publikaties te hoeven produceren om voor een leerstoel in aanmerking te komen of correctorenwerk te hoeven verrichten met een snel naderende deadline. Om zich zonder smetten aan zijn dieet te kunnen houden, zou die gelukzalige persoon af moeten zien van het lezen van kranten, zich nooit voor de nieuwste roman of het laatste sociologische onderzoek in verleiding mogen laten brengen. Het valt nog te bezien in hoeverre zo’n rigoureuze houding terecht of vruchtbaar is. De actualiteit kan banaal en stuitend zijn, maar is nog altijd een referentiepunt aan de hand waarvan je je eigen positie kunt bepalen ten opzichte van het verleden en de toekomst. Om klassieken te kunnen lezen moet je ook vaststellen ‘vanwaar’ je ze leest, anders verdwalen zowel het boek als de lezer in een tijdloze wolk. Het maximale rendement van het lezen van de klassieken tref je dus aan bij mensen die die activiteit in een verstandige verhouding afwisselen met het lezen van actualiteiten. En dat veronderstelt niet noodzakelijkerwijs een evenwichtige innerlijke rust; het kan ook het resultaat zijn van ongeduld en prikkelbaarheid, van haast en onvrede.
Het ideaal is misschien bereikt wanneer we de actualiteit als het gegons van buitenaf horen dat ons attent maakt op verkeersopstoppingen en wisselingen van het weer, terwijl we het betoog van de klassieken volgen dat helder en duidelijk door de kamer binnen klinkt. Maar het is al veel als voor de meeste mensen geldt dat ze de aanwezigheid van de klassieken als een ver gedonder van buiten waarnemen, in een kamer die overspoeld is door actualiteit, zoals door een televisie die op z’n hardst staat. we voegen er daarom aan toe:

13. Klassiek is dat wat de actualiteit tot achtergrondlawaai neigt te degraderen, maar wat tegelijkertijd niet zonder dat achtergrondlawaai kan.
14. Klassiek is dat wat als achtergrondlawaai ook daar aanhoudt waar de actualiteit, hoe onverenigbaar die er ook mee is, de scepter zwaait.

Dan blijft nog over dat het lezen van de klassieken in tegenspraak lijkt te zijn met ons levensritme, waarin geen plaats is voor traagheid of het kalme tempo van het humanistische otium; en ook in tegenspraak met onze eclectische cultuur die nooit een catalogus van de klassieken zou kunnen samenstellen die aan onze eisen voldoet.
Al deze voorwaarden gingen op voor de dichter Giacomo Leopardi, gezien zijn leven in de vaderlijke veste, de cultus van de klassieke Griekse en Latijnse oudheid en de formidabele bibliotheek die hem door zijn vader, Monaldo, ter beschikking werd gesteld; met daarin de hele Italiaanse literatuur, bovendien de Franse, afgezien van romans en nieuwe uitgaven in het algemeen die in het gunstigste geval naar de marge verbannen waren, als troost voor zijn zus (‘jouw Stendhal’ schreef hij Paolina). Leopardi bevredigde zijn enorme nieuwsgierigheid op wetenschappelijk en geschiedkundig gebied met teksten die nooit al te up to date waren: het gedrag van vogels in Buffon, de mummies van Frederik Ruysch in De Fontanelle, de reis van Columbus in Robertson.
Tegenwoordig is een klassieke scholing zoals die van de jonge Leopardi ondenkbaar, en is vooral de bibliotheek van graaf Monaldo explosief gegroeid. De oude titels zijn gedecimeerd, maar de nieuwe zijn sterk in aantal toegenomen en tieren welig in alle moderne literaturen en culturen. Er zit niets anders op dan dat we allemaal een eigen ideale klassieken-bibliotheek moeten bedenken; en wat mij betreft zou die voor de helft moeten bestaan uit boeken die we gelezen hebben en die voor ons iets betekend hebben, en voor de andere helft uit boeken waarvan we ons voornemen dat we ze gaan lezen en waarvan we vermoeden dat ze iets kunnen betekenen. Waarbij we een paar planken openlaten voor verrassingen en toevallige ontdekkingen.
Ik merk dat Leopardi de enige Italiaanse auteur is die ik genoemd heb. Een gevolg van de explosieve groei van de bibliotheek. Nu zou ik het hele artikel moeten herschrijven en duidelijk laten blijken dat de klassieken dienen om beter te begrijpen wie we zijn en waar we beland zijn. Daarom zijn de Italianen onmisbaar, juist om ze met de niet-Italianen te kunnen vergelijken, en zijn de niet-Italianen onmisbaar om ze met de Italianen te kunnen vergelijken.
Vervolgens zou ik het nog eens kunnen herschrijven om te voorkomen dat mensen gaan denken dat de klassieken gelezen moeten worden omdat ze ergens voor ‘dienen’. De enige reden die je kunt aanvoeren is dat het lezen van de klassieken beter is dat het niet lezen van de klassieken.
En als iemand daar tegenin brengt dat het de moeite niet loont, citeer ik Cioran: ‘Terwijl het gif werd bereid, was Socrates een wijsje op zijn fluit aan het instuderen. “Waarom doe je dat nog?” vroeg iemand hem. “Om dit wijsje te kennen voor ik doodga.” ‘

L’Espresso, 1981.