Mijn geval
Dit zijn aantekeningen over een dozenman.
Ik ben er zojuist mee begonnen, in een doos. In een doos, nauwkeuriger: in een kartonnen doos die over mij heen gestulpt precies tot aan mijn heupen komt.
Dat wil zeggen: de dozenman, dat ben ik nu. Met andere woorden: de dozenman schrijft in zijn doos de aantekeningen van een dozenman.

Handleiding voor het bouwen van een doos
Materiaal: 1 lege kartonnen doos, 50 x 50 plasticfolie (halfdoorzichtig), ca. 8 m (waterafstotend) plakband, ca. 2 m draad, een scherp zakmes (gereedschap).
(Voor buitenshuis zijn verder drie stukken oud jute en een paar gummilaarzen vereist.)

Geschikt is elke lege doos van ongeveer 1 meter 30 hoog en 1 meter breed en diep. Maar het gunstigst zijn de gewoonlijk als ‘quatro’s’ aangeduide standaarddozen. Ten eerste zijn ze, omdat ze nu eenmaal standaard zijn, gemakkelijk te krijgen; ten tweede worden standaarddozen meestal voor de verpakking van niet vormvaste artikelen toegepast -losse levensmiddelen bij voorbeeld – en bieden daarom des te meer stevigheid; ten derde echter, en dat is het belangrijkste, zijn ze moeilijk uit elkaar te houden. Feitelijk en als bij afspraak gebruiken zover ik weet bijna alle dozenmannen ‘quarto’s’. Een opvallende doos zou de zelfvervaardigde doosanonimiteit alleen maar weer ongedaan maken.
Elke normale doos is tegenwoordig stevig genoeg en half geïmpregneerd, zodat er, wanneer men er niet net de regentijd in wil doorbrengen, geen speciale doos hoeft te worden uitgekozen. Zulke dozen bieden juist een goede luchttoevoer, wegen niet veel en zijn gemakkelijk in het gebruik. Wie het evenwel langere tijd en ongeacht welk seizoen met één enkele doos wil doen, hem zij een ‘kikvorshuid’ aanbevolen. Die dingen zijn met plasticfolie overtrokken en, zoals de naam al zegt, absoluut waterdicht. Nieuw glimmen ze als geolied, maar ze raken snel statisch geladen en trekken stof aan; zodra ze met een stoflaag bedekt raken, zijn ze met hun massieve, golvende kanten ogenblikkelijk van de gewone dozen te onderscheiden.
Een speciale volgorde hoeft bij de bouw van de doos niet te worden aangehouden, wel moet men eerst bepalen wat boven en onder is – afhankelijk van de tekst die erop staat, bijvoorbeeld, of de betere kant boven, al naar believen – en er dan de bodem uitsnijden. Wie veel persoonlijke bezittingen heeft, kan de bodem ook aan beide kanten naar binnen klappen, met draad en plakband vastmaken en als bergplaats gebruiken. Daarna dient men met plakband de vier plaatsen waar licht door komt af te dichten – aan het plafond de zijkleppen en de stootkan-ten in het midden evenals de gleuven aan de binnenkant van de zijden.
De grootste voorzichtigheid is vervolgens geboden bij de vervaardiging van de kijkvensters. Eerst moeten het formaat en de plaats worden vastgesteld; aangezien hier individuele verschillen in het spel komen, dienen de volgende maten hooguit als grove richtwaarden te worden opgevat. Met een 42 centimeter breed en 28 centimeter hoog, 14 centimeter onder de bovenkant van de doos aangebracht raampje zit u onge-veer goed. Wanneer u de steun ter stabilisering van de doos over u heen meerekent – ik persoonlijk bind een dikker tijdschrift op mijn hoofd -, zit bij 14 centimeter afstand tot het plafond de bovenkant van het raam ongeveer op wenkbrauwhoogte. Dat lijkt u misschien te laag, maar doorgaans zult u nauwelijks naar boven hoeven te kijken. Veel vaker komt de blik naar beneden voor en die is ook veel belangrijker. Als u overeind staat en minder dan anderhalve meter grond ziet, wordt het lopen moeilijk. Wat betreft de breedte van het raampje bestaan er geen vaste regels. Mijn 42 centimeter berusten op overwegingen ten aanzien van de stevigheid van de doos en de ventilatie. Toch kan het raampje, aangezien de onderkant toch al open is, niet klein genoeg zijn.
Daarna moet voor het kijkgat het matte plastic worden aangebracht. Ook hier helpt een kleine kunstgreep. Het plastic moet eigenlijk alleen maar van buiten met plakband over de opening heen worden vastgemaakt, dat is alles – alleen niet vergeten er vantevoren een verticale snee in te maken. Dat is een kleine ingreep maar die levert verrassend veel voordeel op. De snee in het midden aanbrengen, zodat de beide helften van het plastic elkaar zo’n twee, drie millimeter overlappen. In loodrechte positie van de doos hebt u dan een luikje, niemand kan bij u naar binnen kijken; maar u hoeft maar een beetje te bukken en er gaat een spleet open waardoor u naar buiten kunt kijken. Dat is een eenvoudige, maar heel subtiele installatie, en de keuze van het plastic dient even zorgvuldig te geschieden. Het moet zo dik mogelijk, maar tegelijk soepel zijn. Goedkoop materiaal, dat bij iedere temperatuurwisseling meteen hard wordt, is uit den boze; dun en slap folie is nog minder geschikt. Het materiaal moet een zekere zwaarte en elasticiteit hebben, zodat ook bij zwakke wind de breedte van de kijkspleet door de doos voorover te buigen naar believen geregeld kan worden. De spleet mag niet voor een soort kijkgat worden aangezien – het is niet minder dan het gezicht van de dozenman. Een kleine beweging volstaat om wil en bedoeling kenbaar te maken. Geen vriendelijke bedoeling uiteraard. Zelfs de priemendste blik van buitenaf verbleekt bij de bijtende spot van deze open spleet. De spleet, kan men zonder overdrijving zeggen, is een van de weinige wapens waarover de ongewapende dozenman ter zelfbescherming beschikt. Ik moet de gaper nog zien die als hij door die spleet wordt aangestaard kalm kan blijven.
Wie zich vaak in het gedrang ophoudt, zou uit voorzorg gaten in de zijwanden van de doos moeten maken. Met een doorsnee van zo’n anderhalve centimeter en op afstanden die de stabiliteit van de doos niet in gevaar brengen, met een dikkere spijker zoveel mogelijk gaten prikken. Ze dienen als extra uitkijk en blijken bovendien geschikt voor het bepalen van de richting van klanken en geluiden. De doos bij voorkeur van binnenuit doorprikken, zodat de randen van de gaten naar buiten wijzen; dat ziet er weliswaar niet fraai uit, maar is bij regen gunstiger.
Ten slotte de overgebleven draad in stukjes van 5, 10 en 15 centimeter lengte knippen, in een s-vorm buigen en in de wanden haken. Persoonlijke bezittingen moeten natuurlijk tot een minimum beperkt worden, maar er blijft altijd een aantal absoluut noodzakelijke dingen die opgeborgen moeten worden – transistorradio, mok, thermoskan, zaklantaarn, handdoek, een doos voor spulletjes.
Over de rubberlaarzen valt weinig op te merken. Hoofdzaak is dat ze dicht zijn. Het jute, in drie lagen om de heupen gedraaid, vult de tussen-ruimte tussen lichaam en doos en geeft het geheel stevigheid. Laat het van voren open, dat verhoogt de beweeglijkheid. U kunt dan ook gemakkelijker uw gevoeg doen en andere lichamelijke behoeften nakomen.

Bij voorbeeld: A
De doos bouwen is gemakkelijk genoeg. Dat neemt nauwelijks een uur in beslag. Maar hem aandoen en een dozenman worden, vereist aanzienlijke moed. Want wie in deze simpele doos kruipt, verandert zodra hij de straat opgaat in een monster, is niet zomaar mens of doos. De dozenman heeft iets weerzinwekkends, giftigs, vergif, zoals dat ook typerend is voor de bonte schilderingen van beermannen en slangenmensen op de kermis, dat echter met het entreegeld zijn effect verliest. Zo eenvoudig is het met het vergif van de dozenman niet gesteld. (…)

* Dit is het begin van de roman Hako otoko (1973, De dozenman).