Zijn talent werd ontdekt door voorbijgangers, toen hij op een dag de straat overstak en op wonderbaarlijke wijze binnen enkele seconden aan drie verkeersongelukken ontkwam: geschrokken opzijspringend voor een fietser, ontsnapte hij op het nippertje aan de tram door een roekeloze radslag te maken, onmiddellijk gevolgd door een flikflak over de motorkap van een auto die achter de tram vandaan schoot.
      Zo belandde hij op het trottoir aan de overkant, in de armen van een verbijsterde mevrouw.
      ‘Jongen toch! Pas toch op!’
      Maar om hen heen klonk enthousiast bravogeroep: ‘Zag je dat?! Fenomenaal!’ ‘Niet te geloven! Die vent is een duivelskunstenaar!’ ‘U werkt zeker in een circus!’
      Beduusd keek hij om zich heen en maakte zich snel uit de voeten. Het was zo snel gebeurd, dat hij volkomen impulsief gehandeld had.
      Maar sinds die dag bleef het woord ‘duivelskunstenaar’ hem achtervolgen. Ook in de supermarkt waar hij juist een baantje had gevonden, maakte hij fouten die hij uit pure paniek wist om te toveren in briljante vondsten. Zo veranderden de indeling van de winkel en het kassasysteem. Men prees hem om zijn slimheid, maar zelf wist hij dat het gecamoufleerde onhandigheid was, en hij ging er onder gebukt. Ze begrijpen niet dat het meer geluk dan wijsheid is, dacht hij bij zichzelf, en wat ze nog minder begrijpen is dat dat geluk een doem is: ik ben een duivelskunstenaar.
      Na drie van die innovatieve ongelukjes, die de omzet van de supermarkt flink vergrootten, bood zijn chef hem een aanzienlijk beter betaalde funktie aan, maar in plaats daarvan nam hij ontslag. ‘Ik wil geen carrière maken met mijn blunders’, zei hij, ‘ik wil leren hoe ik ze kan vermijden.’
      Hoofdschuddend zag zijn chef hem vertrekken.
Maar ook in de groothandel waar hij een nieuwe baan vond, bleef hij fouten maken die tot onverwachte successen leidden. Hij werd bejubeld, maar hij schaamde zich. Het was een uitputtend bestaan, omdat het gebaseerd was op blinde paniek: hoe hij het deed, wist hij niet, maar keer op keer slaagde hij er op het nippertje in zijn blunders te maskeren door ze te verbergen achter haastig geïmproviseerde slimme voorstellen en het verbluffende was, dat het ook steeds ingrijpende verbeteringen bleken te zijn.
      Opnieuw nam hij ontslag, en trad nu in dienst van een beurshandelaar. Toch duurde het ook daar niet lang voor zijn noodlot opnieuw toesloeg: op een dag maakte hij een letterlijk kapitale fout met een beursorder. Toen hij in paniek trachtte fout te herstellen, deed hij een geniale zet die miljoenen opleverde. ‘Jij gaat in opties handelen,’ besliste zijn baas, ‘jij hebt een verdomd goeie neus voor die dingen.’

 

‘Ik stop ermee. Dit gaat helemaal fout aflopen,’ klaagde hij tegen zijn vriendin. ‘Waarom kan ik nooit eens iets foutloos uitvoeren? Gewoon zoals het hoort? Lekker werken, zoals normale mensen?’
      Zij lachte hem uit, de komediant. Hij was briljant, hij was geniaal. Al zijn collega’s waren jaloers op hem. Ze verbood hem opnieuw ontslag te nemen en zo maakte hij snel carrière op de beursvloer. Binnen enkele jaren goochelde hij een fortuin bij elkaar.
      Maar hij liet zich geen zand in de ogen strooien door zijn ongehoorde successen. ‘Sinds de dag dat ik op het nippertje aan de dood ontsnapte, word ik achtervolgd door mijn geluk,’ bekende hij zijn vriendin, die inmiddels zijn vrouw was geworden. ‘De mensen noemen mij een duivelskunstenaar, maar ze hebben geen idee wat dat betekent. Ik ben gedoemd.’
      Zijn vrouw schonk hem nog een whisky in en vond het onzin.
      ‘Welnee. Je bent gewoon slimmer dan de anderen.’
      ‘Als dat slimheid is, dan zou ik graag een beetje dommer willen zijn. Ik zou zo graag eens het gevoel willen hebben, dat ik mijn succes zelf verdiend heb… Kun je je dat voorstellen?’
      Nee. Dat kon ze niet.

 

Daarom duurde het niet lang of ze gingen scheiden. De duivelskunstenaar liet haar zijn villa en de helft van zijn vermogen. Hij trok zich terug uit de beurshandel en ging in de leer bij een meubelmaker, want hij wilde nu wel eens een echt vak leren.
      De meubelmaker was streng en wees hem ongenadig op zijn fouten. Hij deed ontzettend zijn best, maar na twee maanden zei de man: ‘Dit heeft geen zin. Jij zult het nooit leren.’ Zijn smeken hielp niet: de meubelmaker trok zijn handen van hem af.
      Maar hij ging door: met grote koppigheid bleef hij thuis zagen en timmeren, beitelen, schaven en schuren. De werkplaats achter zijn huis raakte vol met mislukte produkten.
      Tot op een dag een galeriehouder er lucht van kreeg en zijn werk wilde exposeren. Hij verzette zich eerst, maar gaf zich uiteindelijk gewonnen met de gedachte dat de ongetwijfeld smadelijke kritieken hem voorgoed van zijn duivelskunstenaarschap af zouden helpen.
      Helaas: het tegendeel bleek het geval. Zijn werk werd de hemel in geprezen als ‘grensverleggend’ en ‘vernieuwend’; zijn stoelen waren een ‘ironisch commentaar op De Stoel’, enzovoort. Museumdirecteuren stonden in de rij om zijn werk door de galeriehouder nu eens ‘installatie’, dan weer ‘sculptuur’ genoemd – aan te kopen. Hij schaamde zich dood, maar durfde het niet te laten merken.
      Daarom kondigde hij zijn opgetogen galeriehouder aan dat hij een performance wilde doen, onder de titel ‘De duivelskunstenaar’. Hij timmerde een galg en hing zich publiekelijk op. Onnodig te zeggen dat het succes overweldigend was.