Gehenna

Toen ik hoorde over een eigenaardige sekte die bijeenkomsten hield op de vuilnisbelt, een paar kilometer buiten de stad waar ik woon, leek me dat een aardig onderwerp voor een reportage. Ik zocht contact en slaagde erin, tot hun bijeenkomsten door te dringen. Dat ik journalist was, verzweeg ik. De centrale figuur van het groepje was een man die Theo heette en die bezeten was van het idee dat de vuilnisbelt de sleutel was tot een nieuwe manier van denken. Hij stichtte hier een ‘nieuwe universiteit’ en sprak over verval, verbranding en verrotting met een geestdrift en een kennis van zaken die me fascineerden. Ik sloot me bij het groepje aan en werd zelfs verliefd op een van zijn aanhangers, Saskia, die kunstgeschiedenis studeerde. Van haar hoorde ik dat hij ooit architect geweest was. Meer wist ze ook niet, zei ze.

Ze hadden een sluipweg gevonden om het terrein van de belt op te komen. Daar verzamelden ze zich ‘s avonds op een plek die vanaf de weg niet te zien was. Ze stookten er een vuurtje, aten en dronken wat van meegebrachte spullen en wisselden nieuwtjes uit. Tot Theo het woord nam.
Het was een bont gezelschap dat hij om zich heen had verzameld. Geen sekte, meer een soort geheim genootschap. Twaalf mensen in totaal, met mij meegerekend dus dertien. Het enige dat we gemeen hadden was, denk ik, onze fascinatie voor hem. Hij was een soort Socrates, een filosoof die schitterende betogen hield over geschiedenis, architectuur en wat niet al. Hij sprak over vernietiging en vruchtbaarheid en over de eeuwige transformaties van de materie. De vuilnisbelt was voor hem een universeel symbool. Van de geschiedenis, van de samenleving, van de natuur. En steeds wist hij er de pakkendste metaforen aan te ontlenen. Als ik ‘s avonds laat thuiskwam, maakte ik driftig notities, schriften vol, voordat ik me uitkleedde en de bitterzoete rooklucht van de belt onder de douche wegspoelde.
Het waren colleges, het was een filosofie van het afval die hij ontvouwde. Ik werd nieuwsgierig naar zijn achtergrond, maar daarover wilde hij niets loslaten. Hij had zijn schepen achter zich verbrand, zei hij.
Ik raakte zozeer in de greep van zijn ideeën dat ik mijn werk voor de krant begon te verwaarlozen. Tot ik op een dag een brand moest verslaan. De bibliotheek die in de as was gelegd, bleek tien jaar terug gebouwd door de architect Theo V. Ik ging er achteraan en ontdekte dat diezelfde Theo V. in een periode van vijftien jaar nog zes andere gebouwen had gemaakt. En dat inmiddels zes van die zeven bouwwerken waren afgebrand. Ik spoorde zijn voormalige compagnon op, die me vertelde dat Theo na een scheiding aan depressies ten prooi was gevallen en zich van de ene dag op de andere uit de zaak had teruggetrokken. Hij had hem nooit meer gezien.
Ik herinnerde me dat hij niet lang geleden een fantastisch betoog gehouden had over vuur. Ik zocht mijn aantekeningen op: het ging over plundering en brandschatting, over alle oude steden die door het vuur vernietigd waren, over de verwoesting van Jeruzalem, de brand van Rome, het bombardement op Dresden. Over het vuur als voltooiing.
Het zevende gebouw, het enige dat nog gespaard was gebleven bleek toevallig hier in de stad te staan. Ik besloot het nauwlettend in de gaten te houden. Maar hoe? Aan een kennis van wie ik wist dat hij vaak met een scanner de politie afluisterde vroeg ik, mij te waarschuwen bij brand.
Maandenlang gebeurde er niets bijzonders. Ik woonde de bijeenkomsten op de belt bij, en werkte intussen aan mijn notities (die zelf ook uitgroeiden tot een reusachtige belt van wetenswaardigheden, zoals ‘Gehenna: in het Nieuwe Testament vertaald als “hel”; was feitelijk de naam van de vuilnisbelt even buiten Jeruzalem.’). In mijn hoofd groeide een fantastische roman.
Toen ging ook het zevende gebouw in de fik. Ik was er op tijd bij en toen ik Theo tussen de omstanders ontdekte, wist ik dat mijn vermoeden juist was. Ik bleef uit zijn buurt. Starend naar de dikke wolken die uit de ramen kolkten, besefte ik dat ik een probleem had. Was ik niet verplicht, de politie in te lichten?
Maar dat voelde ik als verraad. En bovendien: wat kon ik eigenlijk bewijzen? Nee, eerst moest ik zijn drijfveren zien te ontraadselen. Ik begon te schrijven. Toen maakte ik een fout. Ik sprak over mijn dilemma met Saskia. Zij vond mijn verdenking alleen al verraad en we gingen met ruzie uit elkaar.
Op de volgende bijeenkomst beschuldigde ze me van ‘verraad’ en vond dat ik geen recht meer had de bijeenkomsten te bezoeken. Ik was verbijsterd. Theo probeerde de zaak te sussen en vroeg mij om opheldering. Maar nog voor ik die had kunnen geven, nam alles een beslissende wending: uit het schemerduister doken plotseling van alle kanten politieagenten op. Wij werden gearresteerd.
Toen ik na een verhoor op vrije voeten gesteld werd, bleken al mijn aantekeningen bij een huiszoeking in beslag te zijn genomen. De architect was de enige die vastgehouden werd. Hij legde een bekentenis af en werd veroordeeld voor brandstichting.
Mijn pogingen om hem in de gevangenis op te zoeken, strandden op zijn weigering mij te zien. Van Saskia heb ik nooit meer iets vernomen. En dat is maar beter ook.

De duivelskunstenaar

Zijn talent werd ontdekt door voorbijgangers, toen hij op een dag de straat overstak en op wonderbaarlijke wijze binnen enkele seconden aan drie verkeersongelukken ontkwam: geschrokken opzij springend voor een fietser, ontsnapte hij op het nippertje aan de tram door een roekeloze radslag te maken, onmiddellijk gevolgd door een flikflak over de motorkap van een auto die achter de tram vandaan schoot.
Zo belandde hij op het trottoir aan de overkant, in de armen van een verbijsterde mevrouw.
‘Jongen toch! Pas toch op!’
Maar om hen heen klonk enthousiast bravogeroep: ‘Zag je dat?! Fenomenaal!’ ‘Niet te geloven! Die vent is een duivelskunstenaar!’ ‘U werkt zeker in een circus!’
Beduusd keek hij om zich heen en maakte zich snel uit de voeten. Het was zo snel gebeurd, dat hij volkomen impulsief gehandeld had.
Maar sinds die dag bleef het woord ‘duivelskunstenaar’ hem achtervolgen. Ook in de supermarkt waar hij juist een baantje had gevonden, maakte hij fouten die hij uit pure paniek wist om te toveren in briljante vondsten. Zo veranderden de indeling van de winkel en het kassasysteem. Men prees hem om zijn slimheid, maar zelf wist hij dat het gecamoufleerde onhandigheid was, en hij ging er onder gebukt. Ze begrijpen niet dat het meer geluk dan wijsheid is, dacht hij bij zichzelf, en wat ze nog minder begrijpen is dat dat geluk een doem is: ik ben een duivelskunstenaar.
Na drie van die innovatieve ongelukjes, die de omzet van de supermarkt flink vergrootten, bood zijn chef hem een aanzienlijk beter betaalde functie aan, maar in plaats daarvan nam hij ontslag. ‘Ik wil geen carrière maken met mijn blunders’, zei hij, ‘ik wil leren hoe ik ze kan vermijden.’
Hoofdschuddend zag zijn chef hem vertrekken. Maar ook in de groothandel waar hij een nieuwe baan vond, bleef hij fouten maken die tot onverwachte successen leidden. Hij werd bejubeld, maar hij schaamde zich. Het was een uitputtend bestaan, omdat het gebaseerd was op blinde paniek: hoe hij het deed, wist hij niet, maar keer op keer slaagde hij er op het nippertje in zijn blunders te maskeren door ze te verbergen achter haastig geïmproviseerde slimme voorstellen en het verbluffende was, dat het ook steeds ingrijpende verbeteringen bleken te zijn.
Opnieuw nam hij ontslag, en trad nu in dienst van een beurshandelaar. Toch duurde het ook daar niet lang voor zijn noodlot opnieuw toesloeg: op een dag maakte hij een letterlijk kapitale fout met een beursorder. Toen hij in paniek trachtte fout te herstellen, deed hij een geniale zet die miljoenen opleverde. ‘Jij gaat in opties handelen,’ besliste zijn baas, ‘jij hebt een verdomd goeie neus voor die dingen.’

 

‘Ik stop ermee. Dit gaat helemaal fout aflopen,’ klaagde hij tegen zijn vriendin. ‘Waarom kan ik nooit eens iets foutloos uitvoeren? Gewoon zoals het hoort? Lekker werken, zoals normale mensen?’
Zij lachte hem uit, de komediant. Hij was briljant, hij was geniaal. Al zijn collega’s waren jaloers op hem. Ze verbood hem opnieuw ontslag te nemen en zo maakte hij snel carrière op de beursvloer. Binnen enkele jaren goochelde hij een fortuin bij elkaar.
Maar hij liet zich geen zand in de ogen strooien door zijn ongehoorde successen. ‘Sinds de dag dat ik op het nippertje aan de dood ontsnapte, word ik achtervolgd door mijn geluk,’ bekende hij zijn vriendin, die inmiddels zijn vrouw was geworden. ‘De mensen noemen mij een duivelskunstenaar, maar ze hebben geen idee wat dat betekent. Ik ben gedoemd.’
Zijn vrouw schonk hem nog een whisky in en vond het onzin.
‘Welnee. Je bent gewoon slimmer dan de anderen.’
‘Als dat slimheid is, dan zou ik graag een beetje dommer willen zijn. Ik zou zo graag eens het gevoel willen hebben, dat ik mijn succes zelf verdiend heb… Kun je je dat voorstellen?’
Nee. Dat kon ze niet.

 

Daarom duurde het niet lang of ze gingen scheiden. De duivelskunstenaar liet haar zijn villa en de helft van zijn vermogen. Hij trok zich terug uit de beurshandel en ging in de leer bij een meubelmaker, want hij wilde nu wel eens een echt vak leren.
De meubelmaker was streng en wees hem ongenadig op zijn fouten. Hij deed ontzettend zijn best, maar na twee maanden zei de man: ‘Dit heeft geen zin. Jij zult het nooit leren.’ Zijn smeken hielp niet: de meubelmaker trok zijn handen van hem af. Maar hij ging door: met grote koppigheid bleef hij thuis zagen en timmeren, beitelen, schaven en schuren. De werkplaats achter zijn huis raakte vol met mislukte producten.
Tot op een dag een galeriehouder er lucht van kreeg en zijn werk wilde exposeren. Hij verzette zich eerst, maar gaf zich uiteindelijk gewonnen met de gedachte dat de ongetwijfeld smadelijke kritieken hem voorgoed van zijn duivelskunstenaarschap af zouden helpen.
Helaas: het tegendeel bleek het geval. Zijn werk werd de hemel in geprezen als ‘grensverleggend’ en ‘vernieuwend’; zijn stoelen waren een ‘ironisch commentaar op De Stoel’, enzovoort. Museumdirecteuren stonden in de rij om zijn werk door de galeriehouder nu eens ‘installatie’, dan weer ‘sculptuur’ genoemd – aan te kopen. Hij schaamde zich dood, maar durfde het niet te laten merken.
Daarom kondigde hij zijn opgetogen galeriehouder aan dat hij een performance wilde doen, onder de titel ‘De duivelskunstenaar’. Hij timmerde een galg en hing zich publiekelijk op. Onnodig te zeggen dat het succes overweldigend was.