Herlezen

In een bundeling van journalistiek werk, Homage to Qwert Yuiop – zeshonderd bladzijden, maar hij doet alles in het groot – , deelt Anthony Burgess mee de biografie van Horace Walpole door Rupert Hart-Davis tien keer gelezen te hebben. Ik zou het hem niet graag nadoen. Hugh Walpole is een zeer zorgvuldige, serene, feitelijk overvolle biografie, heel mooi en haast ingetogen geschreven. Maar na één keer lezen is het leven van Walpole overzichtelijk als een keurig gelegd tapijt. En de bij het lezen opkomende en steeds sterker wordende droefheid om een succesvol schrijversleven dat vijfenveertig jaar na de dood van de auteur in stilte is overgegaan, is niet voor herhaling vatbaar, want te bekend. Bij herlezing zou ik me waarschijnlijk beperken tot de vele in de biografie opgenomen brieven van en aan Walpole – hij had contacten met vele auteurs, deed ook zeer veel voor jonge schrijvers – en van de lijst kostbaarheden uit zijn bibliotheek, – hij had een schitterende bibliotheek, naar ruimte en inhoud. Maar misschien is dit wel het belangrijkste dat mij van herlezing zou afhouden: Walpole is een wat grijze, weinig verrassende man, die ik geen twee keer vijfhonderd pagina’s lang hoef te ontmoeten. Burgess hield het met plezier vijfduizend bladzijden vol.

Het aardige van zo’n opmerking van Burgess is dat ze tot zelfonderzoek leidt. Als ik poëziebundels uitzonder, heb ik, denk ik, weinig boeken tien keer gelezen. Werther Nieland, De ondergang van de familie Boslowitz, Kaas en Het Dwaallicht vallen mij als eerste in. De verhalen van Nescio, Hermans, Vestdijk volgen. De redenen voor de geregelde herlezing zijn verschillend. Het hernemen van Werther Nieland is – in overeenstemming met de geest van het verhaal – welhaast een ritueel, waarbij ik (maar dat zal voor iedereen herkenbaar zijn) naar bepaalde passages toelees, uiteindelijk naar het grandioze slot, natuurlijk. Van Kaas en Het Dwaallicht ken ik stukjes van buiten, maar je hebt de tekst nodig, je moet het gezien hebben, om dat proza haast woord voor woord te kunnen bewonderen. En om hernieuwing van die bewondering gaat het bij herlezing, in dit geval, al ben ik elke keer niet ongevoelig voor de wat retorische gevoelens en gevoeligheden in de twee boeken van Elsschot. (Het blijft een van de raadsels van literatuur dat hetgeen je kent, je toch telkens opnieuw verrast en aangrijpt, – het slot van Werther Nieland bijvoorbeeld, hele stukken uit het verhaal Paranoia en De blinde fotograaf van Hermans, de laatste bladzijden van Het veer van Vestdijk. Wat beleef je de zoveelste keer? De sensatie van de vorige malen; ik geloof dat niet, er zijn altijd vergeten details.) Van lang geleden herinner ik me veel herlezen boeken: Le Grand Meaulnes, vanwege de sfeer, denk ik, en de inbedding van gevoelens waarvan je er op een bepaalde leeftijd haast te veel hebt, en De zwarte ruiter van Vestdijk; het was het eerste boek dat ik van hem las, ik was zeer gefascineerd, maar begreep weinig van al die meerduidigheden van het spel van licht en schaduw; ik poogde, tevergeefs, stabiliteit te krijgen in die steeds veranderende wereld.

Het valt mij op, dat het allemaal om dunne boeken gaat. Een roman lees je, in het goede geval, meteen twee keer en de tweede is de eigenlijke eerste. Een derde of vierde keer komt voor. Maar wil je tot tien komen, dan moet je het fragmentarisch herlezen erin verrekenen. Romans groeien in de praktijk tot favoriete gedeelten, die haast het zelfstandig leven van een verhaal gaan leiden. Ik denk dat die opdeling ook met de mogelijkheden van het geheugen te maken heeft. Herlezen (en herluisteren) vereist een overzien van het geheel. Bij een geslaagde, wat omvangrijke roman begin je bij herlezing toch echt opnieuw, met in het hoofd wat passages en verder een plattegrond met alleen maar hoofdwegen. Een roman is niet te onthouden, zelfs niet door een collectief, zoals sommige onderzoekpraktijken uitwijzen. Vandaar dat elke lezer zich opdeelt in enkele specialismen: bepaalde stukken eruit.

Burgess’ opmerking herinnerde mij er ook aan, dat ik maar zeer weinig biografieën ooit herlezen heb. Met de omvang heeft dat weinig of niets van doen. Een biografie onthoud je goed omdat met het verhaal van de feiten en met de eventuele interpretaties en visies het boek op is. Wat je bij de roman niet onthoudt, zijn niet de uiterlijke zaken, maar de betekenis die je aan alle onderdelen binnen het geheel hebt toegekend. Herlezen is dan opnieuw betekenis geven en dan lijkt de derde of vierde lezing veel op de eerste. Een biografie moet veel van een portret hebben (en dan nog van iemand van wie je houdt of voor wie je opnieuw bereid bent te huiveren) wil ze herlezen worden. Twee zulke portretten – zeer aangename, want van zeer beminde mensen al is alleen de eerste ook nog beminnelijk – zijn de biografie van Jane Austen door David Cecil en van Erasmus door Huizinga. Beide herleest men ook om de fraaiheid van stijl en raakheid van typeringen. Lijken de portretten? Mijn kennis van het werk van beiden laat mij ‘ja’ zeggen, maar natuurlijk heb ik al een beeld van de twee uit hun werk en, gelukkig, wordt dat in de biografieën bevestigd. En wie zal dan op welke gronden gebrek aan gelijkenis veronderstellen? Maar tien keer, zelfs met Cecil en Huizinga, naar zelfs Austen en Erasmus – nee, dat toch ook niet. De best beloonde herlezer woont bij mij in huis. Hij leende vijftien keer – steeds voor de langste termijn – bij de bibliotheek een boek over de Beatles. Toen hij het voor de zestiende keer vroeg, mocht hij het houden.

(7.3.1986)