Geschreven, vergeten, – het is een onvermijdelijke consequentie. Er is het verhaal over een bijna-doctor, die bij zijn promotie niet meer bleek te weten wat er feitelijk in zijn boek stond. Gemor uit de banken der geleerden, die kennelijk zelf weinig hadden geschreven. Ik wacht nog altijd op de jonge geleerde die bij de verdediging naar zijn opponent roept: ‘Heb ik dat geschreven? Daar ben ik het niet helemaal mee eens.’ Het geschrevene wordt ten slotte niet meer als eigen herkend, – het is in een andere orde terecht gekomen.

Ik ben geen frequent bezoeker van avonden en nachten der poëzie. Maar ik kan me geen dichter herinneren die uit zijn hoofd voorlas; iedereen staat eigen werk uit een boekje te lezen. Ik denk dat geen enkele schrijver zijn werk van buiten kent – ja Joyce, maar die was zo uitzonderlijk dat hij vele regels kon bevestigen. Schrijven betekent: steeds opnieuw beginnen. Daarvoor moet het geheugen vrij zijn en dus vrijgemaakt door eerder werk. De ontleding moet wel compleet zijn en het schrijven dus de meest effeciënte vorm van vergeten, want schrijvers herhalen zich niet of nauwelijks. Ze beginnen altijd opnieuw, maar wel aan hetzelfde natuurlijk. Ik herinner me in het werk van Carmiggelt maar twee keer dezelfde vergelijking te zijn tegengekomen. En die kunnen dan als bewijs dienen voor de totale vergetelheid van alles.
Waardoor kunnen dichters en schrijvers verzen of romans ‘herzien’? Doordat het vreemde teksten voor hen zijn geworden. ‘Heb ik dat geschreven?’ Geschreven, vergeten. Ik denk dat wie een dagboek bijhoudt, dat niet doet om vast te leggen, maar om te kunnen vergeten. Schrijven is afschrijven.
Bij de toekenning van de Grote Prijs der Nederlandse Letteren aan Christine D’haen kon men het verhaal opnieuw lezen: zij stuurde gedichten ter publikatie naar de uitgever Johan Polak. Zijn reactie was: als hij de verzen na lezing van buiten zou kennen, zou hij een bundel ervan publiceren. En hij kende ze snel uit zijn hoofd. En zo werd hij Christine D’haens uitgever. Wat Polak niet aan poëzie onthield, achtte hij niet de moeite waard. Zijn geheugen was niet alleen in traditionele zin feilloos; het was voor hem ook een feilloze norm. Of deze bibliofiel dan ook kon lezen zonder boeken, weet ik niet.

Niemand leest om te vergeten (behalve de recensent misschien, want die schrijft over wat hij leest) maar, dat is althans mijn ervaring, de meeste literatuur verzet zich ertegen om te worden onthouden. Het geheugen lijkt er niet te precies voor, het is te zeer op een ongeveerwerkzaamheid ingesteld, op samenvatting ook.
Bij een gedicht moet je ook elke komma onthouden, het wit, het kleinste woordje, en iedereen weet dat metrum en ritme heel zwakke hulpmidddelen zijn voor het geheugen, want die gaan zich haast zelfstandig gedragen en voor de woorden uit zingen. Misschien heeft dat ongeveer-karakter van het geheugen dit gelukkige effect: het gedicht blijkt bij lezing altijd net iets anders dan het onthouden is. We hebben de taal onthouden, maar niet de vorm. Wellicht had Polak een fotografisch geheugen: hij zag het gedicht voor zich, met alle leestekens en witregels.
Het gedicht zelf heeft natuurlijk ook een slecht geheugen voor zijn eigen betekenis. Geschreven, vergeten – het weet zelf niet meer waar het over gaat. Het gedraagt zich daardoor elke keer anders. En de lezer weet dat. Is hij het gedicht in alle finesses vergeten, zijn interpretatie denkt hij te hebben onthouden. Hij leest opnieuw en er staat een heel ander gedicht vóór hem, dat weigert aan zijn interpretatie te beantwoorden. Wie zijn interpretatie opschrijft, is natuurlijk het beste af. Schrijf over hetzelfde gedicht twee interpretaties in een jaar en er ontstaan twee verschillende stukken, die misschien de schrijver, maar nauwelijks hetzelfde gedicht verraden. Interpreteren heeft met schrijven gemeen, dat je steeds opnieuw begint. Het gedicht doet er alles aan om uit het geheugen te blijven. Behalve het slechte dan: dat onthoud je doordat het voorspelbaar is en geen vorm heeft. Als ik uitgever was, zou ik tegen een zich aanmeldende dichter zeggen: laat mij uw werk lezen, onthoud ik het, dan geef ik het niet uit. (Ten overvloede: ik kan het werk van Christine D’haen niet onthouden.)
In een recent stuk over een nieuwe biografie van Tennyson heb ik even verwezen naar Hopkins’ kwalificatie ‘Parnassiaans’. Het ging hem om poëzie die met poëzie is geschreven en waarvan de lezer zich zou kunnen voorstellen dat hij die zelf zou hebben geschreven, als hij dichter was. De dichter is niet groter dan de traditie van de poëzie. In Hopkins’ karakteristiek spreekt het voorspelbare van dergelijke poëzie mee. Niemand zal zich kunnen voorstellen Hamlet te hebben geschreven, merkt hij ook op. Dat is niet alleen groter dan de traditie, het is ook groter dan de maker.
Ik denk dat het geheim van het niet kunnen onthouden hiermee iets dichter bij een verklaring komt. Bij wat groot is kunnen we ons niet het maken of de maker voorstellen. We kunnen ons zelfs niet indenken dat iemand het geschreven heeft en dus helemaal niet dat we, waren we dichter, zo iets geschreven zouden kunnen hebben. Wat groot is past niet, niet bij wat we ons van een dichter voorstellen, evenmin bij wat we ons van literatuur voorstellen, maar vooral niet bij ons zelf. Wij zijn er niet op ingesteld, ons geheugen ook niet, onze wijzen van lezen ook al niet: vandaar dat we steeds opnieuw met de tekst kunnen beginnen. Het gedicht is groter dan de maker, maar ook groter dan alle lezers samen. Wat we kunnen onthouden: vanzelfsprekende gedichten (die zouden we zelf kunnen maken, als…, want we kennen de traditie). We hebben eigenlijk een heel conventioneel geheugen. Wat we niet kunnen onthouden, noemen we ‘moeilijke’ of ‘duistere’ poëzie. Die van de latere Hopkins zelf bijvoorbeeld (want hij maakte zijn schitterende opmerkingen toen hij twintig was!).
Zouden hierom schrijvers hun werk vergeten: bij het schrijven zijn ze even groter dan zichzelf. ‘Heb ik dat geschreven?’ is niet alleen een uiting van vergeetachtigheid, maar vooral van verwondering. Wie zich over zichzelf verwondert, is zichzelf vergeten. Hij heeft niet bestaan. Alleen gewoon als X., met een geheugen vol overbodigheden.
Een slecht geheugen is het beste geweten.

(18-12-1992)