Darek Foks (1966) is geboren in Skierniewice in Polen waar hij ook woont. Hij schrijft gedichten en korte verhalen. Hij debuteerde in 1994 als dichter met de bijzonder lovend ontvangen bundel Wiersze o fryzjerach (Kappersgedichten). Zowel zijn gedichten als zijn korte verhalen worden gekenmerkt door een prettige vorm van intellectuele provocatie en hebben een licht humoristische ondertoon. Hij is nauw verbonden met Port Legnica 2000, een jaarlijks terugkerend poëziefestival en tegelijk uitgevende instantie voor een nieuwe generatie dichters, ver van de traditionele literaire centra.

Vaarwel, Haiku

In je tas zit een broodje met boter
en kaas, een flesje sap
en papieren zakdoekjes. Een paspoort

heb je niet nodig. Hier
is je ticket en de Wyborcza van gister.
Die van vandaag heb ik nog niet uit.

Je stapt uit op Centraal
en loopt naar de tram. Hier is kleingeld
voor een kaartje. Koop er een met reductie.

Niet naar reclames staan gapen, want daarvan
is je oudste broer gek geworden.
Grijp meisjes niet bij hun tieten,

want daar houden meisjes echt
niet van. Vooral niet in
hun verlovingstijd die bij Slavische volkeren

aanmerkelijk langer duurt
dan bij ons. Zeg tegen tante Maria
dat we heel veel van haar houden

en dat we met moeder langskomen,
zo gauw ze uit het sanatorium komt.
Als tante Maria vraagt

naar Mariola, zeg dan
dat Mariola auto’s verkoopt
en geen tijd heeft voor het onderhouden

van familiebetrekkingen. De foto
van Mariola zit in je portefeuille.
Als je de boze prins tegenkomt,

snij hem dan de keel door met een mes
en niet met een gedicht. Niks geen gedicht.
Het mes zit in je rechterzak, Haiku.

Wij, collega’s van Dante

Als Cortez parkeerde Dante in een regenplas,
zette een stap op de stoeprand
en met een blik op het uithangbord stapte hij naar binnen
mompelend: ‘Mens,

doe iets aan die verrekte letters,
of ik ga ergens anders parkeren.’
Vanachter de bar zei Mens: ‘Je komt
als kippenvel tijdens het poepen

in de ochtend, Dante, en als een of andere doos
geef ik jou bier, waarvoor jij, zo mag ik hopen,
contant gaat betalen.’ Dante vroeg:
‘Mens, bedoel je soms het draaien van een bout?’

Waarop wij zeiden: ‘Dante, Mens bedoelt
een grote boodschap, precies wat jij denkt.’
Wij, collega’s van Dante, moeten zulke
dingen zeggen, om enigermate

Mens aan Dante te binden. En Dante zegt:
‘Grammatica, jongens, ammenoela,
maar zouden jullie je verf kopen
waar hij dat doet? Hoe is het? Is het bier oké?

Mens oogt wat slaperig vandaag. Hij heeft vast
de hele nacht zitten schrijven met shit als resultaat.’
Hij nam een slok, zette het bier op tafel en ging zitten:
‘Ik heb haar gebonkt, jongens.’ Dante, goede

oude Dante, had haar gebonkt. Mens zei:
‘Als hij zegt dat hij haar heeft gebonkt, dan betekent het
dat hij haar heeft gebonkt.’ We zeiden altijd
tegen Mens dat hij moest opschrijven wat hij zei

vanachter de bar, en dat wij dat zouden publiceren. Nooit
heeft hij ons laten uitpraten.
Kennelijk maken we drukfouten. Ik nam het woord
in naam van mijn collega’s: ‘Mens weet een boel,

maar zeg ons, Dante, hoe het werkelijk was.’
Na een moment van onnodig gepeins
sloeg Dante de hand aan het werk,
gebruik makend van eigen materiaal en instrumenten.

Een Pools gedicht van gemiddelde lengte

Gesloten in mijzelf, loop ik
met gebogen hoofd. Katerige
meisjes van zeventien willen graag
iets drinken. En ze zeggen:
‘Gesloten in jezelf, loop je
met gebogen hoofd, en wij,
katerige meisjes van zeventien,
willen graag iets drinken.’

Met gebogen hoofd, loop ik
langzaam naar de koelkast. Een katerig
meisje van zeventien, Ewa geheten,
zegt dat ik met gebogen hoofd,
te traag langzaam naar de koelkast
loop. Langzaam? Te traag? Dus
wil je die Duitser, of wil je hem niet?
Ik vraag het in stilte, want het is best

vroeg. Een Duitser in de ochtend,
bij het schijnsel van een gloeilamp uit restjes
schemer getrokken, ziet er ruwweg
uit als een rijpe worst met snor,
want de buurt is rijk aan koks,
bij wie katerige meisjes van zeventien
niet hoog staan aangeschreven. Een Duitser
in de fles heet Brouwerij

Alhier. Hij heeft een snor, want lover. De kroonkurk
verwijder ik. Inmiddels zonder helm
serveer ik een katerig meisje van zeventien
en eindig mijn verhaal over een verkoopster,
die mij niet langer liefheeft,
omdat ik de winkel binnenkwam met mijn zoon
en ze me nooit eerder had gezien
met mijn zoon, die in de tweede zit.

Een katerig meisje van zeventien door een Duitser
opgefrist zegt dat ze nooit
zal ophouden mij lief te hebben
(volgens mij heet ze toch Malgorzata),
zelfs al kwam ik de winkel binnen
met de zoon van mijn zoon en de broer van mijn vrouw.
Ze trekt aan een Amerikaan, een Duitser
serverend aan haar anonieme vriendin.

Ondertussen vernielt een Rus de stoffering
in de taxi, want hij is gemorst. Onze
manager m.b.t. de Rus verontschuldigt
de tijdelijke collega taxichauffeur
en vraagt of hij zo snel mogelijk wil omkeren
naar de tijdelijke winkel met de Russen,
waar tijdens overuren zij verkoopt,
die mij tijdelijk niet liefheeft.

Katerige meisjes van zeventien
wikkelen zich in een deken met een tijdelijke
collega gitarist. De tijdelijke collega
drummer zit nog steeds in de taxi.
Ik drink een Duitser, ik rook een Amerikaan
en de koelkast, die op je ogen slaat,
sluit ik zachtjes. Gesloten in mezelf,
loop ik met gebogen hoofd.

17 september 2002

Polish Bombs

Ter nagedachtenis van Joe Strummer

Als een in 1938 opgericht
uitvaartbedrijfje
sta ik naast de resten van een bushalte
van meier tachtig,
rook uitblazend op een manier
die niet hinderlijk zou moeten zijn
voor zelfs de oudste en fijngevoeligste
gebruikers van de kerkhoflijn.

Denkend aan het grondig
in de sneeuw met voetstappen van de zwaarste
gebruikers van de grootste kerk
uitgelopen zondagspad, dat
het ochtendlijk bewegen makkelijker maakt voor zieke,
dorstige fietsers,
de bebloede dochter van de burgemeester
en de teckel met voze waanzin

in de ogen, verplaats ik mijn lichaamsgewicht
van mijn rechter op mijn linkerbeen, ik kijk
op mijn horloge, ontvang het zwakke
signaal van een uitvaartbedrijf
gesticht in 1945, ik spuug
en schiet een peuk in de richting
van het benzinestation, dat nog net schuil gaat
achter een lege tankwagen uit Spanje.


Twee Serviërs gingen naar de bar voor een biertje

en dronken zoveel dat ze moesten betalen met een groep Albanezen
van het mannelijk geslacht, maar ze hadden juist
een groep Albanezen van het mannelijk geslacht begraven,
dus begonnen ze te spitten

om een groep Albanezen van het mannelijk geslacht te delven
en te betalen voor wat ze hadden gedronken
met hun collega’s. Na een dag of twee, denkend aan

hoe lang ze nog moesten
graven, vroegen ze
aan de barman met hoeveel vrachtwagens hij genoegen nam
en wanneer hij hun het mortier zou teruggeven.

Ze wisten niet – het waren namelijk
jonge Serviërs –
dat een doodgraver in burger een hele week moest delven
voor een half vaatje bier.

Polen, medio 1999

Henry op het asfalt

Henry is overreden door een wals. Henry
is overreden door een metalen wals.
Een zware wals. Een wals van ijzer, staal en smeer.
Hij is helemaal over hem heengereden. Een wals
waar niets aan ontbrak.
Henry las over walsen. Er is veel over walsen

geschreven. Niet alleen over walsen
las Henry. Hij las ook veel
over vermenigvuldiging. Hij las over vermenigvuldiging
door geslachtloze voortplanting. Hij vond niet één nodige zin
over vermenigvuldiging door verplettering.
Niet één zin over aardse zaken. Niet één zin

over harde kerels. Niet één zin over walsen
die stuk zijn. En over schuttingtaal
in garages. Hij vond twee zinnen over hemzelf.
‘Er moet ergens een wals zijn voor Henry.’
En die was er. ‘Henry
moet opkrassen.’ En wij krassen Henry op.

Gedicht op vrijdag

Opgedragen aan de sneltrein ‘Telimena’
die niet stopt in Żyrardów,
op de terugweg naar Łódź

Denk aan de kalende mannen met snorren
die gedichten schrijven in arbeiderssteden,
en die vervolgens voorlezen in spoormanssteden.
Denk eraan om je te scheren en de Marlboro’s te ruilen
voor Camels. Normale Camels. De zwarte coltrui,

een geschenk van je vrouw, gooi hem vandaag nog in de was.
De wasmachine staat in de badkamer. Denk eraan, dat morgen
deze tekst op het bureau van de redacteur ligt. Denk
aan de kalende mannen met snorren,
die in het Mickiewicz-jaar gedichten publiceerden.

Denk aan het Słowacki-jaar en de kalende
mannen, die in het Mickiewicz-jaar
gepubliceerde gedichten uitdelen als pamfletten
die reclame maken voor originele Poolse pizza.
Denk aan de kalende mannen met snorren,

die gedichten schrijven in arbeiderssteden, want
zoals de Kippen zingen ‘in Babylon heerst verraad – je moet er
eieren dragen en snorren.’ Denk aan de uitzetting van de Serviërs
en het gratis bier voor de Albanezen. Denk
aan de consequenties van je daad. Denk eraan,

dat je een afspraak hebt met het Beest op een plek,
waar geen arbeiders en spoormannen zijn. Onthoud
de kalende man met snor, die
gedichten schrijft in een arbeidersstad. Doen,
want er moet toch iemand aan die dingen denken.

11 april 1999