In november 1990 werd Tomas Tranströmer getroffen door een ernstige hersenbloeding in het linkerdeel van het brein, de zetel van het actieve taalvermogen, het zogenaamde gebied van Broca, genoemd naar de neuroloog die de eerste afasiegevallen heeft bestudeerd.

Al spoedig werd duidelijk dat zijn spraakvermogen niet zou terugkeren. Rechtszijdig was hij verlamd, maar deze handicap kon door intensieve therapie enigszins worden verminderd. Het begrip voor taal, zowel gesproken als geschreven, bleek gelukkig onaangetast. Tranströmer begreep alles wat tegen hem gezegd werd al kon hij niet meer antwoorden dan dat ene zinnetje ‘det är bra’, het is goed. In de loop van de tijd leerde hij zichzelf met de linkerhand schrijven, zoals hij zich ook, als getalenteerd pianist, toelegde op composities voor de linkerhand. Als wij bij elkaar kwamen en ik hem vertaalproblemen voorlegde, maakten we gebruik van een multiple choice methode: uit een aantal mogelijkheden kruiste hij de volgens hem juiste oplossing aan.

Ik zal wel niet de enige zijn geweest die, bij het horen van dit slechte nieuws, onmiddellijk moest denken aan een passage uit zijn lange gedicht ‘Oostzeeën’:

De muziek komt tot een mens, hij is componist, wordt gespeeld,

maakt carrière, wordt directeur van het conservatorium.

De conjunctuur slaat om, hij wordt door de autoriteiten veroordeeld.

Als hoofdaanklager wijst men zijn leerling K*** aan.

Hij wordt bedreigd, gedegradeerd, weggestuurd.

Na een paar jaar vermindert de staat van ongenade, wordt hij

gerehabiliteerd.

Dan de hersenbloeding: rechtszijdig verlamd en afasie,

kan slechts korte zinnen begrijpen, zegt verkeerde woorden.

Aldus kunnen lof noch misprijzen hem nog langer bereiken.

Maar de muziek is gebleven, hij componeert nog steeds in zijn

eigen stijl,

voor de tijd die hij nog te leven heeft wordt hij een medisch wonder.

Hij schreef muziek op teksten die hij niet langer begreep –

op dezelfde manier

drukken wij iets met onze levens uit

in het neuriënde koor van versprekingen.

Al noemt Tranströmer de componist niet bij naam, het gaat hier om de Russische componist Vissarion Shebalin, die op zevenenvijftigjarige leeftijd een zware hersenbloeding aan de linkerkant kreeg die hem zonder spraak en zonder begrip voor het gesproken woord achterliet. Toch bleef Shebalin nog vier jaar lang actief als componist en leraar. Volgens zijn veel beroemdere tijdgenoot Sjostakovitsj was het werk van Shebalin nadat hij getroffen was door de hersenbloeding van even hoge kwaliteit als de muziek die hij ervoor had geschreven. Als componist mag Shebalin dan goeddeels vergeten zijn, als neurologisch geval blijft hij in de vakliteratuur doorleven.

Dat taal en klank op verwante wijze door de hersenen worden verwerkt en gereproduceerd was natuurlijk al langer bekend. Wie een hed ten gehore brengt maakt gelijktijdig gebruik van zowel taal als muziek. Daarbij valt het op dat de titel van een lied vaker sneller de erbij horende muziek oproept dan omgekeerd. De meeste mensen die als gevolg van een hersenbloeding de een of andere vorm van afasie vertonen, blijken in de meeste gevallen ook moeite te hebben met het herkennen en reproduceren van muziek. Uit het geval Shebalin bleek dat taal en klank niet altijd gelijktijdig worden aangetast. Afasie betekende niet altijd dat er ook sprake was van amusia, zoals de vakterm luidt voor moeilijkheden met betrekking tot begrip en reproductie van klank en muziek.

Na zijn hersenbloeding richtte Tranströmer zijn energie op het pianospelen met de linkerhand. Ik herinner mij nog heel goed hoe hij een jaar na zijn ziekte in Amsterdam was en daar onmiddellijk naar muziekwinkels stapte om te informeren naar partituren voor de linkerhand. Gelukkig bleek de stichting Donemus – opgericht ter verspreiding van Nederlandse muziek – een groot aantal composities voor de linkerhand in voorraad te hebben. Toen de pianist Cor de Groot tijdenlang was uitgeschakeld door een spieraandoening in zijn rechterhand had een groot aantal bevriende Nederlandse componisten speciaal voor hem stukken voor de linkerhand geschreven. Als Tranströmer tegenwoordig optreedt – en dat doet hij nog altijd – speelt hij daarom piano en laat het voorlezen van zijn gedichten aan anderen over. Er is zelfs een cd verschenen waarop hij werken van o.a. Mompou voor de linkerhand uitvoert.

Maar mijn eerste gedachte na dat noodlottige bericht in de herfst van 1990 was toch dat er een abrupt en definitief einde was gekomen aan

Tranströmers creatieve leven. Ik was daarom hoogst verbaasd en verheugd dat zijn vrouw Monica mij na zo’n anderhalf jaar later de eerste haiku-gedichten van haar man opstuurde. Ik dacht te begrijpen waarom Tranströmer naar die klassieke Japanse versvorm, een drieregelig gedicht van respectievelijk 5, 7 en 5 lettergrepen, was uitgeweken. Hij bezat niet langer het vermogen om grotere taaleenheden in zich op te nemen en had zo van de nood een deugd gemaakt. Aan dat theorietje kwam snel een einde toen er in 2001 bij een kleine Zweedse uitgeverij een bundeltje met negen haiku’s verscheen die Tranströmer in 1959 speciaal geschreven had voor zijn vriend, de psycholoog en dichter, Åke Nordin. De twee kenden elkaar omdat ze in die tijd allebei werkzaam waren als psycholoog in jeugdgevangenissen. Tranströmers kennis van de haikuvorm stamde dus al van veel eerdere datum. In 1966 had hij in de bundel Klanken en sporen een gedicht gepubliceerd waarin onder andere het volgende fragment voorkomt:

Shiki, Björling en Ungaretti

Met de krijtjes van het leven op het schoolbord van de dood.

Het gedicht dat volkomen mogelijk is.

Masaoka Shiki, een Japanse dichter die leefde van 1867 tot 1902, was de dichter die de haiku moderniseerde. Voor die tijd, in de zeventiende en achttiende eeuw, maakte de haiku onderdeel uit van een langere reeks gedichten, meestal geschreven door een aantal dichters die speciaal voor die gelegenheid bij elkaar kwam, een traditie die nog steeds levend is in Japan. Zo’n ketting van haiku gedichten werd ‘haika’ genoemd en het eerste vers waarmee zo’n cyclus begon ‘hokku’. Shiki verzelfstandigde de ‘hokku’, het startvers van een ‘haika’, en werd zo de vader van een genre dat zich als een poëtische plaag over de wereld heeft verspreid. Vooral in Amerika barst het van de haikutijdschriften en -clubs. Hier is zo’n typisch Amerikaanse haiku:

Deserted steel-mill

along the Ohio-river,

chromatic butterfly.

De bedoeling van de haiku is een vluchtig moment in het leven door middel van twee schijnbaar onverbonden beelden op te roepen. De haiku begint meestal met een observatie, die door een afwijkende en verrassende slotregel verdiept wordt. Overigens is mij niet duidelijk hoe een staalfabriek te rijmen valt met een chromatische vlinder, wat dat laatste ook mag zijn. Nee, deze dichter denkt dat het alleen maar gaat om scherpe tegenstellingen, zoiets als de ontmoeting van een paraplu en een naaimachine op een operatietafel. Op die manier blijft de haiku een vrijblijvende en te gemakkelijke methode om quasi-diepzinnigheden neer te schrijven en dat gebeurt dan ook dagelijks.

Nee dan een beroemde haikudichter als Issa (1762-1826) die o.a. de volgende haiku schreef:

A man, just one –

also a fly -just one –

in the huge drawing room.

En Masaoka Shiki zelf schreef bijvoorbeeld

For love and for hate

I swat a fly and offer it

to an ant.

De tegenstelling die in een goede haiku gecreëerd wordt is organisch, niet een product van een gedachte, maar van een of meerdere waarnemingen uit de werkelijkheid. Uit de botsing van twee beelden ontstaat iets dat ik nu maar even een elektrisch veld noem waarbij de grens tussen dichter en buitenwereld even wordt opgeheven.

Nu Tranströmer inmiddels een aardige hoeveelheid haikugedichten geschreven heeft, denk ik dat het niet overdreven is te stellen dat de haikumethode model staat voor al het werk van Tranströmer. Het is de uiterste consequentie van een werkwijze die al veel eerder in zijn werk valt aan te wijzen en die in de haikugedichten in zijn meest kale essentie wordt getoond.

In het gedicht ‘Preludes i-iii’, gepubliceerd in de bundel Nachtzicht uit 1970 schrijft hij:

Twee waarheden naderen elkaar. Een komt van binnenuit, één

van buitenaf

en waar zij elkaar ontmoeten bestaat een kans jezelf te zien.

Het gedicht is een botsing tussen binnen- en buitenwereld waarbij, als in een chemisch proces, uit twee bij elkaar gebrachte stoffen tenslotte een derde ontstaat: het onzichtbare maar wel degelijk aanwezige gedicht waarin de dichter – zonder zich een lyrisch ik aan te meten – zich manifesteert.

In een interview – dat hiervoor al ter sprake kwam – zegt hij hetzelfde anders: ‘Het is vooral een bepaald soort ontsteking wanneer een sterke druk van buitenaf plotseling een sterke druk van binnenuit ontmoet. Dan springt er een vonk tussen de twee polen over, en dan is er een gedicht op komst.’

Die beschrijving van het tot stand komen van een gedicht zoals hij dat ervaart wordt in de haikugedichten in zijn meest kale manier getoond.

Tranströmers haikugedichten komen heel langzaam tot stand. Je zou kunnen spreken van een ‘work in progress’ omdat de dichter, zo gauw hij een of meer nieuwe haikugedichten geschreven heeft, de volgorde van het geheel opnieuw bekijkt en zonodig verandert, waardoor de al geschreven gedichten in een ander licht komen te staan als de stukjes glas in een rond draaiende caleidoscoop. Talloos zijn de versies die ik van hem ontving voordat een definitieve volgorde bepaald was.

De meeste gedichten van Tranströmer laten zich zonder al teveel verlies vertalen. Omdat hij in eerste instantie een dichter van beelden is, is hij meestal goed vertaalbaar (dat is mede een verklaring voor het feit dat hij in meer dan twaalf talen vertaald is). Een Tranströmer-gedicht maakt grote kans een vertaling te overleven. Met de haikugedichten ligt dat anders.

Het zou natuurlijk voor de hand liggen om hier – net als bij de andere gedichten – uit te gaan van een zo letterlijk mogelijke vertaling en die dan woord voor woord om te werken totdat er een in het Nederlands goed klinkend gedicht is ontstaan. Daarbij zou ik me dan niets hebben aangetrokken van de vormeis die het haikugedicht stelt: drie regels van respectievelijke vijf, zeven en vijf lettergrepen. Omdat Tranströmer zich aan dit schema had gehouden, vond ik dat ik dat ook moest doen. Dat heeft soms tot lichte wijziging in de betekenis van het origineel geleid, al was een min of meer letterlijke vertaling in de meeste gevallen met wat gepuzzel mogelijk. Juist dat gepuzzel was aardig. Op weg naar een steeds kernachtiger uitbeelding.

Tomas Tranströmer mag dan tot zwijgen zijn gebracht, in zijn haikugedichten levert hij het bewijs van zijn nog steeds sprekende verbeeldingskracht.

 

In 2004 verscheen zijn nieuwe bundel Den stora gåtan (Het grote raadsel). De cyclus ‘Haikugedichten’ is hierin opnieuw gewijzigd. Tranströmer voegde vier nieuwe gedichten toe, die hier in mijn vertaling volgen.

Lanen kuieren

gelijnd aan zonnestralen.

Riep er daar iemand?

*

Het gras komt omhoog –

zijn gezicht een runensteen

staand als aandenken.

*

Hier een donker beeld.

Overgeschilderd gebrek,

bloem in boevenpak.

*

De openbaring.

De stokoude appelboom.

De zee is vlakbij.