16.12.

 

Mag sein, dasz dem Birkenhain
an seinem unteren und rechten Rand
ein Graben gezogen war, darin

Lenz für Lenz mit gelben
Pelzköpfchen der Huflattich trieb,
und – unter dem Hain –von den Sprossen

ein eigenes schmales Plateau inwendig stand,
bis das Jahr drüber weg war, ich will
der Natur nicht diktieren, was war.

 

 

 

Vertaling: Willem van Toorn

16.12

 

Het kan zijn, dat bij het berkenbosje
rechtsonder en aan de rand
een greppel was uitgegraven, waarin

lente na lente met gele
pluiskopjes het klein hoefblad opkwam
en – onder het bosje – de uitlopers

in een eigen smal plateau stonden,
tot het jaar er overheen was gegaan, ik wil
de natuur niet dicteren wat er geweest is.

 

 

 

 

Vertaling: Paul Beers

16.12

 

Kan zijn dat onder bij de
rechte rand van het berkenbosje
een greppel gegraven was waarin

lente na lente met gele
fluwelen kopjes het hoefblad opschoot,
en – onder het bosje – de uitlopers

samen een eigen, smal plateau vormden
tot het jaar verstreken was, ik wil
de natuur niet dicteren wat was.

 

 

Commentaar

Wat een laconiek gedicht(je)!
Moet ik er wat achter of ‘onder’ zoeken? Had er gestaan ‘ein Grab gegraben’, dan wel. Maar ‘einen Graben ziehen’ is nu eenmaal ‘een sloot/ greppel graven’. Een hele greppel om een lijk te verbergen?

Kladversie – zo letterlijk mogelijk.
Geen grote vormproblemen, veroorzaakt door rijm of binnenrijm.
Bij de titel niet vergeten de Duitse punt achter de 12 weg te halen.
En ‘Mag sein’ niet vertalen met ‘mogelijk’ of ‘misschien’, maar met ‘kan zijn’, wat precies past bij de laconieke toon van de eerste en ook de laatste regel.
‘Kan zijn dat …’ – volgt eerste probleem, die typisch Duitse derde naamval. Dus omzetten:

Kan zijn dat aan/bij de onder- en rechte rand
van het berkenbosje
een sloot/greppel gegraven was waarin

lente na lente met gele
(‘Pelzköpfchen’, niet in het woordenboek; voorlopig:)
bonte kopjes het hoefblad opschoot,
en – onder het bosje – door (toedoen van) de spruiten

een eigen, smal plateau daarbinnen stond,
tot het jaar erover heen was, ik wil
de natuur niet dicteren wat was.

Eindversie – zo vrij als nodig.
Eerste strofe:
‘unterer Rand’: het Ned. kent geen ‘ondere’ rand, wel een onderrand of onderste rand. Maar van het laatste kan hier toch geen sprake zijn, en de combinatie ‘onderen rechte rand’ is volstrekt ondichterlijk. Omdat ‘unter’ in de tweede strofe terugkomt besluit ik te vertalen met ‘onder bij de rechte rand’. Wel moeten de regels in het Ned. na de omzetting i.v.m. die derde naamval ongeveer een gelijke lengte houden als in het Duits. Het wordt ‘greppel’ i.p.v. ‘sloot’, omdat hoefblad niet in het water maar op de kant groeit, of in een droge greppel.

 Tweede strofe:
Na ruggespraak met mijn native speaker veranderen de ‘bonte’ kopjes in ‘fluwelen’ om de zachtheid ervan te doen uitkomen. Met ‘opschoot’ voor ‘trieb’ was ik erg tevreden; het ligt ook wel weer voor de hand. Maar dan: ‘en … door toedoen van de spruiten’ of: ‘door de spruiten gevormd / een eigen, smal plateau daarbinnen stond’. Dat kan zo natuurlijk niet. Ik vraag me ook af of het in het Duits wel zo geslaagd is. Maar na me het beeld zo goed mogelijk voor ogen te hebben gehaald kom ik hier tot een noodzakelijkerwijs heel vrije vertaling, die me uitstekend bevalt. De ‘spruiten’ worden ‘uitlopers’ en vormen zo ‘samen’ (voor ‘inwendig’) een plateau, tot het jaar ‘verstreken’ was.
Waarmee in enen door de derde strofe behandeld is, met die doodsimpele, maar geheimzinnige en, ik herhaal, o zo laconieke slotzin. Of toch niet?

 

Vertaling: Ton Naaijkens

16 dec.

 

Zal best
dat ze rechts beneden
het groepje berken belijnden
met een greppel, waarin lente

na lente de gele pelsmutsjes
van klein hoefblad tierde
en zich – onder de bomen – inwendig

van wortels een klein eigen plateau
verhief, tot het jaar verstreek –
maar ik wil
de natuur niet dicteren wat daar was.

 

Vertaling: Wiel Kusters

16.12

 

Best mogelijk dat bij het berkenbosje
onderlangs en aan de rechterkant
een greppel gegraven was, waarin

 ieder voorjaar weer met gele
pluizenbollen klein hoefblad uitliep,
en – onder het bosje – de spruiten

een eigen smal plateau bekleedden, inwendig,
tot het jaar eroverheen was, ik wil de natuur
niet voorschrijven te zeggen wat er was,
gebeurd is.

 

 

 

vertaling: Frans Budé

16.12

 

Het zou kunnen dat er voor het berkenbosje
beneden en aan zijn rechterkant
een sloot was gegraven, waar

lente na lente het hoefblad
met gele pelskopjes bloeide,
en er onder het bosje door de scheuten

een eigen smal plateau lag, binnenin,
tot een jaar eroverheen was gegaan, ik wil
de natuur niet voorschrijven wat er was.

 

 

 

Vertaling: Anneke Brassinga

16/12

 

Kan zijn, dat om het berkenbosje
onderlangs en aan de rechterkant
een sloot gebakend was, waarin

lente na lente met gele
pluishoofdjes klein hoefblad dreef,
en – onder de berken – het opschot

als eigen dun plateau stond binnenin,
tot het jaar eroverheen gegaan was; ik wil
niet de natuur dicteren wat was.

 

Naschrift

Ik begrijp dit gedicht niet. Ik ken ook geen enkel ander gedicht van Elke Erb, er is geen vergezicht, deze ene tekst staart mij aan als een berkenbosje in de woestijn. En steeds struikel ik over die ‘Natur’ in de slotregel; is daarin een polemisch-retorische afwending van het mensdom als zootje kappende bruten te beluisteren, wordt het mensdom hier weggezwegen? Ik weet het niet. Heeft ‘Graben’ iets met ‘graf’ te maken? Is de titel wel een datum? Waarom geen jaartal en geen plaatsaanduiding?
Wat wil Elke Erb?
Houd ik van poëzie? Nee, helemaal niet. Er is wel eens een gedicht dat tot mij spreekt; zoals gisteren de aanblik tot mij sprak van een vlaamse gaai die in de tuin van de buren opvloog met een spartelend mussenjong in de snavel. Een helder raadsel, wát u zegt. Misschien ook daardoor begon ik Elke Erbs tekst onmiddellijk te mishandelen. De eerste versie werd:

16.XII

 Tsalwel, dattaanet berkenbosje
z’n bnedenste en rechterkant
een slootomheining was waarin

 lentin lentuit met gele
pluizenkoppies dreef klein hoefblad, en
dat – ondertbosje – van opschot

 ninteeltig smalverscholen rugje stong,
tot tjaar eroverheen was, kwilniet
de nattuur voorschrijven wat vroeger is.

 ‘Natuur’ is een loze abstractie, er bestaat geen ‘natuur’; wel is er van alles te zien. ‘…ein eigenes schmales Plateau inwendig’ – wat moet ik zien? een typisch schraal verhevenheidje? een inteeltig smal verscholen bergje? een binnenbultje? een dun plateau? Moeten we dat schrale terpje dan tevens opvatten als ‘afbeelding’ van deze smalle tekst in de woestenij van de voortschrijdende beschaving? Wie weet….