voor Tom
 
 
de namen Osvaldo en Amyntas hebben meer dan eens aanleiding gegeven tot verbazing, wel in de eerste plaats bij Osvaldo en Amyntas zelf. Het is een vraagstuk dat hen in onrustige uren gevangen houdt: What’s in a name? Er zijn momenten waarop Osvaldo heimelijk het gevoel heeft dat zijn naam precies zijn wezen weergeeft, en datzelfde geldt dan vaak, in het aangrenzende vertrek, voor Amyntas. Na zulke ogenblikken van verzaliging treden de beide vrienden elkaar extra hoffelijk tegemoet, ieder met een glimlach om de lippen en in de wetenschap een wezen uit één stuk te zijn.

 

de essentie evenwel van Osvaldo en Amyntas is, zelfs voor henzelf, moeilijk uit te drukken. Nu eens lijkt Osvaldo sterk op het boek Materialisationsphänomene van Schrenck-Notzing en dan weer op het levensverhaal van een postbode met vallende ziekte, terwijl Amyntas, de kunstzinnigste van het tweetal, de ene keer verbluffende overeenkomsten vertoont met een versregel (Do not go gentle into that good night…) en een ander maal met de gelaatsuitdrukking van de rouwmoedige Judas op een Vlaams altaarstuk. Soms ook, toppunt van verwarring, blijken Osvaldo en Amyntas delen van elkaar te zijn: Jij bent mijn bedorven maag, schreeuwt Osvaldo dan – En jij mijn moederbinding, sist Amyntas, waarop twee deuren dreunend worden dichtgeslagen en de beide vrienden zich vertwijfeld afvragen welk duister lot hen aan elkaar gekluisterd heeft. Een vraag waarop vele antwoorden mogelijk zijn.

 

de afwezigheid van een essentie, gevolg van hun proteïsche eigenschappen, baart Osvaldo en Amyntas de nodige zorgen. Osvaldo wil nog wel eens moed putten uit de overweging misschien dan geen vorm te zijn, maar toch in elk geval principe – zonder overigens te kunnen aangeven welk. Wie echter kan onaangedaan het ene moment bijna samenvallen met de idee van de Absolute Gerechtigheid en onmiddellijk daarop met een drukfout in een onbeduidende brochure? Het behoeft geen betoog dat de twee heen en weer geslingerd worden tussen almachtsfantasieën en gevoelens van volstrekte minderwaardigheid. Osvaldo en Amyntas zijn alles en daardoor niets. Omwille van hun gemoedsrust leggen ze meestentijds de nadruk op het ‘alles’.

 

het niets houdt niettemin zowel Osvaldo als Amyntas veelvuldig bezig. Osvaldo ziet het niets (of Niets, zoals hij het met enige huiver spelt) als een woedende zee, een wateren limbo waarin het slachtoffer, maaiend met armen en benen, wordt neergezogen om ten slotte, snakkend onder een gewicht van tonnen, de laatste resten zuurstof uit zich te voelen wegvloeien. Ook Amyntas denkt bij het niets aan een vorm van uitgestrekt zijn, een ultiem liggen, maar voor hem heeft die voorstelling niets schrikwekkends. Hij ziet in zijn verbeelding een zachte deken, een wollen vlakte die zich rimpelend om het lichaam vlijt. Eerst komt er nog een hoofd onderuit, dan alleen wat haar, totdat ook dat verdwenen is en alleen de deken overblijft.

 

de behuizing van Osvaldo en Amyntas is een idee, of eigenlijk een samenstel van ideeën (een hogere idee). De vertrekken zijn ruim en licht en ademen iets weldadigs, zonder dat men zou kunnen zeggen waarin dat weldadige precies gelegen is. Een uitgesproken stijl vertoont het interieur niet, iets waaraan noch Osvaldo noch Amyntas zich erg stoort. De wanden bezitten een grote mate van beweeglijkheid en doordringbaarheid; een ongeoefend oog zal ze niet gemakkelijk waarnemen. Behalve doordringbaar zijn ze ook gelijktijdig, een eigenaardigheid die de overzichtelijkheid van het appartement weer goeddeels teniet doet. Al met al echter beantwoordt het heel wel aan de behoeften en verlangens van zijn bewoners.

 

de bezigheden van Osvaldo en Amyntas zijn divers. Zoals het principes betaamt, zijn ze overal actief, zij het onder de oppervlakte. Een hoogmoedsfantasie van Osvaldo is dat hij en Amyntas de scharnieren zijn waarop het Diepere Wereldgebeuren – Osvaldo houdt van kapitalen – feitelijk draait. Het is een beeldspraak die Amyntas tot vervelens toe heeft moeten aanhoren. Gewoonlijk reageert hij met de vraag wat dan de deur is waaraan zij als scharnier bevestigd zijn, en wat zich achter die deur bevindt. Oog in oog met dit probleem verschrompelt Osvaldo’s retoriek tot een gemelijk gebrom.

 

de zekerheid van Osvaldo steekt enigszins af bij de onzekerheid van Amyntas. Wanneer Osvaldo, een geduchte prater, met prikkende vinger de kern van ‘s werelds wisselvalligheden lijkt aan te boren, vervalt Amyntas in een stuurs stilzwijgen. Hij heeft zich onder de aegis gesteld van Dubius, de god van de twijfel, terwijl Osvaldo heel goed zelf het object van een nieuwe cultus zou kunnen worden. In verloren ogenblikken mag hij graag wat mijmeren over inhoud en organisatie van deze nieuwe religie en haar aanhang, de sekte der Osvalden, keurtroepen in dienst van een betere wereld. Hij gunt Amyntas zijn Amyntanen, maar weet tegelijk dat deze zijn Apotheose ten koste van alles zal trachten te voorkomen. Hij troost zich met de gedachte dat ook de Osvalden alléén wel in staat zouden zijn orde op zaken te stellen.

 

het nut van Osvaldo en Amyntas is twijfelachtig. Gezien het onduidelijke van hun bezigheden, wekt dit geen verbazing. Het is echter niet uitgesloten, aldus Amyntas, dat precies in die onduidelijkheid hun kracht ligt. Misschien dat Osvaldo en hij, ondanks hun schijn van ‘vormacrobatie’ (Osvaldo), getweeën een nucleus vormen, een centrum van stilte in het hart van de wervelwind. Dat een en ander in tegenspraak lijkt met hun gedurige metamorfoses, beseft hij. Maar zouden juist die metamorfoses niet evenzovele vingerwijzingen zijn in de richting van dat sublieme middelpunt? Het ondeelbaar dunne onbewogen asje midden in het rondrazende wiel. En daarmee zouden Osvaldo en hij toch weer een essentie hebben. Voorlopig houdt hij dit inzicht nog voor zichzelf.

 

het lievelingswoord van Osvaldo is hoedanigheid, dat van Amyntas onbestemd. Twee woorden met een uitgesproken germaanse stam die, in nevelslierten gehuld, oprijst uit een verleden van behaarde reuzen die leunend op een knots onzeker in de toekomst turen. Osvaldo denkt bij zijn woord aan een eigenschap die tot het uiterste geïntensiveerd is, een soort van kwantitatief verhevigde kwaliteit, kortom een hoedanigheid. Amyntas verbindt met het zijne, uiteraard, slechts vage voorstellingen; iets als een oermutisme, waaraan ten slotte het woord ontsnapt. Van Amyntas is overigens de theorie dat elk bewustzijn zich rond één zo’n woord kristalliseert: het is de logos die aan alle denken en voelen voorafgaat. Is men eenmaal van dat woord op de hoogte, dan ontrolt zich plots een hele persoonlijkheid, een kleurrijk maar begrijpelijk weefsel. Osvaldo en Amyntas weten van elkaars woord, maar kennen het niet.

 

het uiterlijk van Osvaldo en Amyntas is, zoals gezegd, sterk aan verandering onderhevig. (‘Wij tuimelen van de ene vorm in de andere’ – Amyntas.) Het best zijn ze vermoedelijk nog te karakteriseren aan de hand van hun intensiteit. Osvaldo is gebald, een rukwind of een vallende steen. Amyntas daarentegen heeft meer het karakter van een lijn, iets als verwering of ijsgang: trager dan Osvaldo, maar niet minder krachtig. In zekere zin zou men hen kunnen vergelijken met een pulserend hemellichaam, of ook een morseteken: kort-lang-lang-kort. Uit onvrede met zichzelf nemen ze soms voor enkele uren elkaars gesteldheid aan. Dit zou men de dialectiek van Osvaldo en Amyntas kunnen noemen. De buitenwereld, die zich toch al weinig aan het tweetal gelegen laat liggen, merkt hier niets van.

 

dit is ongeveer wat er over Osvaldo en Amyntas te vertellen valt.