Lied voor de nog niet afgestreken lucifer bij de paleizen van het geheugen*
 
Wat de beademde slangenarend in de schemering zong:
De paleizen van het geheugen zijn dan groot, dan klein.
Je schrikt soms van wat je ziet, als de regen even ophoudt.
Sommige spreuken en beraadslagingen vliegen
naar Smeerenburg waar de walvissen gekookt werden,
andere worden as in de gevallen adderburchten
of tolden over schaapachtige heuvels.
Brand niet op, niet afgestreken lucifer
al is Tsjitsjikovs koets nog niet door ‘t duister
opgeslokt. Oude ar kamfer moe: Ik
de zoon van een verschrikte, wil liever niet
op het uur van de wandelende tak mijn dwaas hoofd
180 graden draaien.
 
* Aantekening: de formulering ‘de paleizen van het geheugen’ is afkomstig uit Augustinus’ Belijdenissen
 
 
 
Aan de Januskop boven de poort van het derde millennium
 
Als de kunst de Waard wordt, licht je eten door.
Fakkel de astatium motels aan de broom-kruispunten af!
Verpletterend is van de zwakte de kracht,
die geen kracht is maar wreed overleg. De straling
in de regel van Giuseppe Gioachino Belli,
‘Tutti in tonno in tonno’ alsof je al sneller
en sneller, en zonder haasten, de trappen afdaalt
van de Sixtijnse Kapel, spiralen: werp die af…
 
Want hoeveel meer snelheid is er in het dalen
dan in ‘t stijgen, deelnemers. Vleugels, talloze
leerboeken staan er in ‘t straatstof, daar niet alleen.
Want duizendenéén inzichten – gewogen en herzien –
wentelen en fluisteren in de koppige golven
van de Tiber en ‘t stuifmeel, ‘t Elckermansbos
en ‘t genie in de coloradokeverlarfglimlach.
(Je plukte ooit veel kevers van ‘t aardappelloof.)
 
De verborgen wetgevers van de wereld slapen nu,
of verbuigen de wetten, louter voor de grap:
Dat de vernietiging de vernietigers subiet omhelze.
(Vanavond zag weer éen berkeboom minder de avond.)
Kon de coloradokeverlarf schrijven, hij schreef
als Shelley, ‘Al wat mij beviel is allang teloor’
en ‘Liever het dna van de leeuw dan dat
van de snelweg’; ‘Astatium tegen ‘t chroom vi,
maar laat in naam van de lucht de wereld in vrede.’
 
Op hun Medicileder schijnt naast hun gezicht
de rose glimlach van voodookardinalen
smijdig onder de paprikastrooier der zon.
Het is waar, zoutkorrels prijzen de zee aan;
vertreden duigen herinneren zich hun vat. (Daarom,
Cellini, laat hun je zilveren zoutvat zien.)
Ja, alles ging in het rond, Belli, werkelijk alles
ging zo. De Januskoppen nemen toe in purper
en aantal. Waren het eerst nog twee hoofden
en honderd tongen, nu kakelen er minstens
driehonderd boven dat flakkerende astatium kruispunt
en kruikenhuis. Waar de wilgen staan, loopt de weg.
(Dat de vernietiging de vernietigers wreed omhelze.)
Bid, wilgen, dat het er nu wel genoeg mogen zijn.