‘t Paard

 

Alsof ‘t hem voorgoed moet worden ingewreven

mag hij ondersteboven z’n leven, de damp daarvan

met opengesperde neusgaten opsnuiven

 

opgetakeld aan al z’n poten tegelijk

tot vlak boven de grond, z’n kop verder

dan weigerend achterover –

‘t flitsen van ‘t villen witter weerspiegeld

in een steeds donkerder stroom

 

zo dweilt hij zichzelf bijna op

 

z’n vel naar twee kanten afgestroopt

tussen romp en zoldering gespannen – vleugels

van een naakte schimmel

 

waren ze minder de zijne dan zou hij opstijgen

op de warmte van z’n eigen bloed

 

Deze weg

 

Ook dat tot staan gebracht –

 

even afwezig als breekbaar, even

uiteenlopend maar tijdlozer nog – uitzinniger

vlammen ingejaagd

 

achtergebleven in een later

uitgesneeuwd ogenblik dat langzaam overgaat

in een harsig getik van de regen

als blijkt dat de mist die is opgetrokken

nooit iets verhuld heeft

 

want kijk, wat je ziet

ligt vast op al opgedoekt linnen

 

in zoverre

onzichtbaar gemaakt dat ‘t teruggrijpt

op wat amper voorhanden is

zich tussen helling en open veld

telkens weer uitvlakt

 

‘t weggemaakte, tot weg gemaakte

 

dat begint waar ‘t ophoudt, glooiend afloopt

z’n diepte uittilt boven z’n verdwijnen

 

en in de windstilte de wind

die alles loswoelt, boomkruinen golvend opstuwt

overspoelt een ontbladerende hitte

de uitlopers van hun schaduw, ‘t

droogvallend licht

 

vastere grond; geen stilstaan zo gauw

dat dit aanaardt –

 

denkbeeldig de weg

die zich naar overal uitstrekt, waarop ‘t einde

onophoudelijk wijkt

 

hoe verder ik terugdeins, hoe meer

‘t me raakt

 

Provençaalse fontein

 

Plataangrijs en slijtend

naar een jonger en jonger wordende vorm

door wingerd omrankt, in steen gerijpte druiven

z’n voorhoofd zo leeg als z’n ogen

een eeuwenoud jongensgezicht

 

in geen enkele spiegeling zijns gelijke

 

stijgt uit ‘t bekken geboorte

als dood naar hem op

onlesbare schaamlippen van aangroeiend mos

sluiten zich om de bron, ‘t water

dat nog welt uit z’n mond

 

onder ‘t loof en de druiven een moment

lang een kloppende fontanel –

 

zo’n schoot die hem misschien maar even wiegt

terwijl al ‘t andere voortdurend liegt