Er was een kleine oude vrouw. Ze twijnde een draad van pezen, maakte een gat in de bovenkant van haar naaiplank, trok de stevige draad er doorheen en knoopte die vast aan haar vingerhoed. Ze nam vervolgens plaats op de plank en begon de vingerhoed te mennen alsof hij een rendierspan was. De vingerhoed zette zich in beweging en trok de oude vrouw naar een meer. Toen ze het midden van het meer bereikt had, stapte de vrouw van de plank. Ze hakte een bijt in het ijs en keek er in. Ze zag twee kleine snoeken zwemmen. Ze sloeg die aan een ijzeren haak en trok ze er uit. De snoeken werden op haar slee gelegd waarna ze naar de oever terug reed. Daar begon ze in de sneeuw te graven totdat ze op twee zwaneneieren stootte. Ze legde deze op haar slee en ging verder. Onderweg vond ze nog vier keistenen die ze eveneens meenam. Daarna stuurde ze de vingerhoed op huis aan. Thuisgekomen hing de oude vrouw een van de keien boven de ingang van haar woning en de andere drie boven de drie raampjes. Ze deed de twee snoekjes in een ketel die met water gevuld was. Ze begroef de twee eieren in de hete as van de stookplaats. Daarna deed ze gloeiende as in haar kniebeschermers, die ze dicht bij de stookplaats achter een van de steunbalken ophing. Toen ze met alles klaar was ging ze met haar kleine bijl achter een van de steunbalken zitten. Ze hoorde al gauw het krakende geluid van sneeuw, wat er op duidde dat er iemand aan kwam. De deur ging open en er verscheen een mythiese oude man. Toen hij naar binnen stapte viel de steen boven de deur naar beneden waardoor zijn rug ontvleesd werd.
‘0i oi, wat gebeurt er nou!’ kermde de mythiese oude man.
Hij liep naar de stookplaats en trok de kniebeschermers naar beneden. De gloeiende as werd over hem uitgestrooid zodat zijn hoofd deerlijk verbrandde.
‘Het is hier gloeiend heet,’ riep hij, ‘er moet een vuur zijn gestookt!’
Hij knielde bij de stookplaats neer en begon in de as te porren. De zwaneneieren barstten open en zijn beide ogen werden door de scherpe eierschalen doorboord. Daarop mompelde de mythiese oude man:
‘Wat is het opeens donker geworden. Ik ga even naar het raam.’
Toen hij bij de vensters kwam vielen de drie stenen naar beneden, waardoor zijn ruggegraat gebroken werd. Hij zei:
‘Er is iets niet in orde met mijn hart, ik moet koud water drinken.’
Hij liep naar de stookplaats terug en probeerde water uit de ketel te drinken. De snoeken beten hem in zijn gezicht en namen een hap uit zijn wangen. Toen het zover was gekomen stond de oude vrouw op en hakte met haar bijl de pezen van zijn hielen door. De mythiese oude man viel op de grond waarna de vrouw hem zonder omhaal onthoofdde. De man stierf.
De oude vrouw sleepte zijn lichaam het huis uit, liet het buiten op de grond liggen en bouwde er een hut van wilgehout omheen. Daarna betrad ze weer haar eigen huis en ging slapen. Toen ze de volgende ochtend ontwaakte keek ze vol vreugde om haar heen. Haar hut was een prachtig huis geworden en zij zelf was in een mooi jong meisje veranderd. Ze liep naar buiten en zag toen in de hut van wilgehout een knappe jongen zitten die zijn haren kamde. Ze ging naar hem toe. Hij ontving haar en ze trouwden meteen. Vanaf dat ogenblik woonden ze bij elkaar.

Joekagieren Nelemnaya rivier, oktober 1901