… gestorven in ’63, georges braque.’

 

I

steekt niets op? geen onvermijdelijke donderkop?
wolkstapel, breuk en regenkou; hoe lang nog
blijven stormvogels uit zicht? – blauw.

zelfs een kiezel krijgt geen breker over,
in de vlakte op een hoge kansel gespannen
vishuid staat een zee te blinken in de zon:

meeuwen geven hun vallen op en op
de stranden knappen dunne schaduwen
van schroeiend touw, liggen vissers roerloos
te verzanden in hun molmen schuiten.

 

II

korten van dagen is toenemen der webben
van spinnen voor ramen op buiten waar
late vliegen naar binnen willen maar
het ondoordringbaar van glazen niet doorzien.

het ondoordringbaar van vazen niet doorzien
gaan bloemkronen nog open? – slapstengel, buig-
houding, droogboeket; van schilfering staan urnen vol.

appels blozen dwz kortstondig zijn het liegende dingen
geen dingen dus, zelfs zonder meswond gaan zij vroeg of later openlijk
kapot. – wie strooit nog pitten het venster uit en verwart de webben?

 

III

deze kant van de krant lezend
is de andere onleesbaar? niet meer of minder
waar houdt een achterzijde van de appel op?

het glas trekt een cirkel om de wijn in zichzelf
en om de wijn in zichzelf te bedaren. nachtelijk stil
worden druiven trossen, als alle dingen onbegonnen.

‘s morgens grenst een zee aan mul zand en op zoute
stoelen, voor schaduw en tegen zon onder een gevouwen krant,
liggen matrozen uitgeblust en woedt in lege flessen
brand; die zijn op hun zij of etiket beland.

 

IV

een dagelijks kustgezicht: muziek uit boten – die liggen
op een gladde zee geladen met manden vol zilveren spieren
die om en om zich keren of plots uit elkaars schaduw veren.
nooit lang Staat zon ‘t hoogst boven haar spiegelpunt:

de avondvis tast al naar zijn evenwicht; de vogel rolt
zijn zangspier op en zit; tegen buiten doet men binnen
de luiken dicht, geleidelijk, de dingen staan naar leven:

gitaren, die kunnen vanzelf niet klinken die lijken
alleen het volmaakste wrak. glazen schitteren ‘t hardst
terwijl ze breken. gestorven in ’63, georges braque.

 

Noten
III/1-2: deze kant… / …onleesbaar – uit: Gerrit Kouwenaar – Landschappen en andere gebeurtenissen (Amsterdam 1974)
III/ 4-5: conf.: ‘hij trok een as en een cirkel om het dier in zichzelf / en om het dier in zichzelf te bedaren’ – uit: Hugo Claus – Heer Everzwijn (Amsterdam 1970)