164. terzijde

Het vlak waarin een waarnemer een beweging bekijkt
staat loodrecht op het vlak waarin de beweger beweegt.
(Wordt de richting van het laatste vlak bepaald door
de slagorde beweger-dit-dat;
de richting van het eerste vlak wordt bepaald door
de slagorde waarnemer-beweging.)

Meer algemeen:
om te kunnen waarnemen werkt een waarnemingskonstruktie
haaks op de konstruktie die de beweging uitvoert.
Of:
ten opzichte van de werking van de beweger
werkt de waarnemer van opzij.

 

165. verklaring (topografisch)
Een beweger beweegt dit in lijn naar dat.
De beweger ziet van dat de voorkant
en van dit de achterkant.

Door zijn positie (zijn ‘plaats’)
kan de beweger dit niet zien bewegen.
(De beweger kan het spoor dat dit in de wereld trekt
niet met zijn blik volgen.)

Een waarnemer die dit wil zien bewegen
(en daarvan het spoor wil volgen)
stelt zich terzijde van de lijn beweger-dit-dat op.
Zijn blikrichting staat dan loodrecht
op de blikrichting van de beweger.
Dus haaks op de richting waarin dit beweegt.

De waarnemer doorsnijdt met zijn blik
het blikveld van de beweger.
Niet omgekeerd!
De waarnemer ziet de beweger
maar de beweger niet de waarnemer!
(De beweger ziet zijn doel, dat wel,
maar dat doel is niet de waarnemer.)

Opzij van het bewegen ziet de waarnemer
de drie leden van de bewegingskonstruktie op rij.
Alleen zó kan hij zien
hoe de beweger dit in beweging zet
en hoe dit, even later, het doel (dat) bereikt.
(Van opzij heeft de waarnemer een goed overzicht
hoe het verplaatsen van dit in zijn werk gaat.)

 

166. enige afstand
Om goed te kunnen waarnemen
bewaart een waarnemer ‘enige afstand’ tot hetgeen beweegt.
‘Bewaren’ betreft het feit
dat de waarnemer zijn afstand tot het bewegen niet verandert
maar bewaart (vasthoudt).
Zijn positie van ‘waarnemer’ schrijft dit bewaren
van enige afstand voor.

Een waarnemer die enige afstand bewaart
is met recht een buitenstaander.
Hij staat letterlijk buiten hetgeen hij wil waarnemen
want terzijde daarvan.

Enige afstand impliceert:
overbrugbare afstand!
Is enige afstand immers onoverbrugbaar
dan sluit de waarnemer zich van het bewegingsgebeuren af.
Hij kan het bewegen dan niet meer raken
noch erdoor geraakt worden.

 

167. een brug
Een waarnemer die een beweging wil weten
moet met haar in kontakt zien te treden.
Hij dient haar te raken of aan te raken.
Geen raken of aanraken zónder de ‘enige afstand’
tot de beweging te overbruggen.
Een waarnemer die wil weten moet over de brug.

Een overbrugging is zowel een funktie als een feit.
Zij is een funktie
want zij maakt de intentie van de waarnemer slagordelijk
zichtbaar.
Zij is een feit
want zij is óók een brug die koppelt, hecht en verbindt.

De koppelende brug raakt met haar ene kant de waarnemer
en met de andere kant de beweging.
Zij raakt de waarnemer namens de beweging
en de beweging namens de waarnemer.

(Dankzij de intermediaire positie van de brug
behoeft de waarnemer niet zélf over de brug.
De brug immers representeert hem bij de beweging.
(De waarnemer kan zijn plaats
– daar aan zijn kant van de brug – bewaren.)

Het konstruktieve verband tussen waarnemer en beweging
wordt dankzij de brug een hard feit.
Het harde feit is een waarnemingskonstruktie.
De brug verleent deze konstruktie richting en zin.