Clarice Lispector is in 1925 in Tsjetsjelnik (Oekraïne) geboren uit joods-Russische ouders. In 1927 emigreerde het gezin naar Recife in het noordoosten van Brazilië, vijf jaar later naar Rio de Janeiro. Tijdens de jaren dat ze getrouwd was met een diplomaat heeft ze achtereenvolgens in Napels, Warschau en Washington gewoond, daarna (vanaf 1963) weer in de buurt van Rio. Daar is ze in 1977 overleden.
Lispector heeft acht romans en vijf verhalenbundels gepubliceerd. Daarnaast maakte ze vertalingen uit het Frans en het Engels en schreef ze wekelijks een column in het culturele supplement van de “Jornal do Brasil’. Samen met Murillo Rubião wordt ze als vernieuwer van de vertelkunst in de Braziliaanse literatuur van de jaren veertig en vijftig beschouwd, enkele sporten lager op de ladder dan de grote vernieuwer van de moderne Braziliaanse literatuur João Guimarães Rosa, in Nederland bekend door de verhalenbundel De derde oever van de rivier. Lispectors werk wordt gerekend tot de ‘intimistische’ ofwel ‘introspectieve’ literatuur, die stilistisch veel weg heeft van de Franse ‘nouveau roman’.
In Brazilië is Lispector zeer geliefd, in het buitenland geniet ze een redelijke bekendheid. Zo wordt ze in Frankrijk min of meer ingelijfd door de schrijfsters uit de school van de ‘écriture féminine”. Hoewel haar zin voor details volgens sommige Braziliaanse critici in de jaren veertig al blijk zou geven van een typisch vrouwelijke zienswijze, lijkt mij dat deze beperking tot het feminisme haar optreden in de Braziliaanse literatuur tekort doet. Er zijn aan haar werk veel meer aspecten te ontdekken, bovendien is er van een feministische opstelling harerzijds geen sprake.
Zou men het vroege proza van Lispector nog realistisch kunnen noemen, later kwam het accent te liggen op de door de tekst gecreëerde werkelijkheid. Zij vond dat het geschrevene zo natuurlijk mogelijk moest klinken, opdat het onderbewuste in de teksten zelf het magische leerproces van de kennis van de wereld kon voltrekken In tegenstelling tot Guimarães Rosa, wiens belangstelling voor het magische gepaard ging met ingewikkelde taalexperimenten, verrast haar werk door een grote eenvoud van stijl. Al haar romans en verhalen geven blijk van haar zoeken naar een prelogische wereld, ontdaan van de culturele complicaties waarmee de beschaving hem heeft opgezadeld. Hoewel die wereld in haar visie even natuurlijk is als een bloem, zijn wij niet meer in staat hem zo te ervaren. Het schrijven is voor haar een leerproces waarin ze zich probeert te ontdoen van de beschaving.
Schrijven vereist een ‘vegetatieve oplettendheid en een constant voelen (niet denken) dat nergens, nergens toe leidt. En ineens blijkt dan datgene waarvan je dacht dat het niets was, het eigenlijke verontrustende contact te zijn met de compositie van het leven. Dit herkenningsmoment, deze anonieme duik in de anonieme compositie, dit herkenningsmoment, dat gelijk is aan een openbaring, moeten we ondergaan met de grootst mogelijke onschuld, met de onschuld waarmee het zelf tot stand is gekomen. Schrijven moeilijk? Dat zou betekenen het uiterst grillige en natuurlijke groeiproces van een bloem moeilijk te noemen.’
Lispectors proza bestaat dus uit beschrijvingen van alledaagse gebeurtenissen en de gedachten van de personages hierover, totdat deze alledaagsheid ineens het geheim van de wereld onthult. Haar gehele oeuvre wordt van begin tot eind door dit zoeken naar een openbaring gekenmerkt, waardoor het volgens sommige critici het karakter van een religieuze rite heeft gekregen.
De vier verhalen die hier in vertaling verschijnen komen uit de in 1960 door de uitgeverij Francisco Alveste Rio gepubliceerde bundel Laços de Familia (Familiebanden). Dit boek is een uitgebreide versie van haar eerste bundel Alguns Contos (Enkele verhalen). Voor de vertaling is de derde druk van Laços de familia gebruikt, met uitzondering van ‘De Buffel”, waarvoor ik de door Alfredo Bos samengestelde bundel O Conto Brasileiro Contemporaneo (1978) heb gebruikt.