Wat voor gevoel is het, een ‘normale’ schrijver te zijn uit een ‘normale’ samenleving, nu de problemen van Zuid-Afrika opgelost lijken?
Verandert dat de functie van de Zuidafrikaanse schrijver?
 
Mijn conflict met mijn eigen beeld is dat ik geen Zuidafrikaanse schrijver ben, behalve voor zover de botten van mijn verontrusting begraven liggen in Zuidafrikaanse bodem en voor zover de tong van de moedertaal waarmee ik de botten van mijn voorouders aflik Afrikaans is. Bovendien: uitgevers en critici houden niet van nuances en aarzelingen en onzekerheden en tussentinten en geesten en tegenspraken en scheuren in de zekerheid van versimpelde projekties… Het is zeker goed, eindelijk bevrijd te zijn van de verplichting een boodschapper te zijn, of een strijder voor de zaak van vrijheid en rechtvaardigheid, een papegaai van de hoop die de juiste morele regels kent. Het is goed dat ik me niet langer zorgen hoef te maken over de verplichting mijzelf en mijn land van herkomst uit te leggen. Als Afrikaan herinner ik mij dat Zuid-Afrika, waar een wonderbaarlijke doorbraak naar de mogelijkheid van democratie tot stand is gebracht, tot nog toe een uitzondering is op de regel van een continent waar het ‘normaal’ is geworden dat mensen zinloos en in grote aantallen sterven… Het is een paradox dat er nu een grotere vraag is naar cultuur, om de identiteiten en de zorgen en de ethische principes te verhelderen waaromheen de nieuwe natie zich zal vormen. Nu er geen banen en huizen (en een gemeenschappelijke vijand) zijn, moeten de mensen de koek krijgen van een cultureel projekt dat hen kan verenigen, in stamverband of nationaal. Maar voor mijzelf kan ik niet langer aanvaarden dat culturele creativiteit zou moeten dienen om een politiek streven te ondersteunen, hoe prijzenswaardig dat streven ook is.
 
Waarom? Heb je door je deelname aan de strijd tegen het systeem van racistische discriminatie en machtswillekeur – waar zoveel mensen van goede wil over de hele wereld zich zo bij betrokken hebben gevoeld – ook niet buiten je eigen land bekendheid en een invloedrijke stem gekregen?
 
De verwarring komt gedeeltelijk voort uit het feit dat literaire en artistieke creativiteit te maken heeft met revolutie (en daardoor met metamorfose) en niet met de verdeling en uitoefening van macht. Ook de mooiste doelstellingen die via de cultuur tot uiting worden gebracht, kunnen geen verdedigingslinie vormen tegen het barbarendom: cultureel gesproken waren de Nazi’s geen barbaren, en hetzelfde kun je zeggen van de Serven en de Hutu’s. Ik heb er geen spijt van dat ik mijn stem heb moeten verheffen tegen de boze kakofonie van de apartheid. Als sociale, en ook nog moreel geconditioneerde, dieren neigen we van nature tot betrokkenheid bij kwesties die groter zijn dan wij zelf, we willen onszelf schrijven en de wereld herschrijven, we willen de grenzen aangeven die ons eigen morele standpunt rechtvaardigen (soms als compensatie voor het feit dat we buiten de gemeenschap leven). Ja, mijn situatie van kritisch Zuidafrikaans kunstenaar buiten zijn eigen land heeft me een podium gegeven, een schat aan thema’s, iets van ethische geloofwaardigheid, veel sympathie. Maar ik heb die rol ook als een beperking ervaren, in mijn publiek bestaan en in mijn persoonlijk leven.
 
Hoe?
 
In mijn publiek bestaan omdat ik gedetermineerd was door en opgesloten in verwachtingen die een cliché waren geworden; wat ik schreef en schilderde moest corresponderen met de ‘criticus van de samenleving’, de ‘dissident’, de ‘rebel’, de ‘gevangene’, de ‘balling’. Er werd in veel vormen druk op mij uitgeoefend om mij te conformeren aan de verontwaardiging en de dromen van buitenlanders die hun persoonlijke jeukplekken en historische korsten wilden schuren aan de verre schurkpaal van onomstotelijk onrecht. En o, wat was het gemakkelijk moreel correct te zijn als je geen Zuidafrikaan was… In mijn publiek bestaan ook omdat mijn ‘witte’ landgenoten wilden dat ik helder en kritisch de situatie zou uiteenzetten die zij niet konden analyseren, doordat zij met hun neus in de modder lagen en de spreekwoordelijke laars (van censuur en valse informatie en vervolging) op hun nek hadden. Ten slotte in mijn publiek bestaan omdat mijn kameraden een functionele, propagandistische opvatting hadden (en nog hebben) van wat de taak zou zijn van het kunstwerk. En de persoonlijke pijn werd publieke handelswaar… Je maakt een showprodukt van jezelf door je over te geven aan het medelijden en de vage aversie van de toch heel klein tikkeltje superieure Europeaan. Uiteindelijk ga je twijfelen aan je eigen bedoelingen. Je realiseert je hoe ontoereikend woorden zijn. Je wordt je bewust van de risico’s van slachtoffer of woordvoerder zijn. Diep in je hart weet je dat de problemen en de oplossingen niet zo simpel zijn als je je gedwongen voelt ze voor te stellen. Je vraagt je af of je het probleem van de gebrekkige waarneming verergert of mensen helpt de zaken duidelijker te zien. Uiteindelijk krijg je het gevoel dat het historisch verantwoord is rotzooi te schrijven. Omdat de politieke lijn van de bruikbare communicatie ook stilistische vervalsing inhoudt.
 
En nu?
 
Nu doet het er niet meer toe. Ik zie het als een axioma dat 70% van wat ik schrijf en schilder de meeste mensen ontgaat of niet interesseert. (Hetzelfde kan worden gezegd van veel schilders en schrijvers.) De waarheid, als er zoiets bestaat, zal groeien uit het weefsel van bewustheid in het werk zelf. De lange stilistische leerjaren hebben me geholpen om de grondlagen van een existentiële werkethiek te ontwikkelen (die misschien ook wel lignes de fuite zijn!), om mijn geest vrij te houden van verstopping door belangen of posities, om te weigeren me te laten gebruiken. Ik heb ontdekt dat een dergelijke vrijheid een gevaarlijke vorm van onvrijheid kan zijn, omdat ze je als een arrogante en domme zedepreker naar de marge van de samenleving kan verdrijven. Maar het is goed het centrum te ondermijnen… Ik weet nu dat wat ik schilderde en schreef niets heeft uitgemaakt, omdat je de wreedheid van het leven van anderen noch kunt sublimeren, noch verzachten. Kunstwerken weerspiegelen het leven niet, ze zijn levensecht (hoewel ze een eigen leven leiden). Meningsvorming vindt plaats door de televisie, en dat is een oppervlakkig proces, dat tranen doet vloeien maar harten verhardt. Tranen doet vloeien opdat het hart dood kan gaan? Dromen worden geschapen door artistieke deelneming, door de ware beweegredenen van het hart te onderzoeken en mee te delen. Misschien kan er maar één lijn van het bestaan worden getekend, gebroken en kronkelig. Maar die heeft dan een zin in zichzelf, zoals de zang van een vogel. We moeten het bestaan bewust ervaren, het beschouwen, er tekens voor vinden.
 
Kunst om de kunst dan maar?
 
Nee, kunst omwille van en uit de diepste ervaring van de menselijkheid, uit het donker van ons wezen en bij het licht van onze tocht over deze prachtige planeet. Kunst als existentieel verlangen onszelf te leren kennen door de ontdekking van het bekende. Kunst, hoogstens, als de overdracht van bepaalde beelden en metaforen die onze diepste dromen bevolken en besmeuren. Kunst als discipline van het zijn. Die net als ademen noch goed noch slecht overdraagt. Kunst als meest fundamentele maat van solidariteit. Ik heb de onwrikbare overtuiging dat zien een voorwaarde is voor handelen – zelfs als dat niet betekent dat er iets zal gebeuren dat sterker is dan de produktie en de verkoop van wapens en auto’s. We hebben nog niet eens een kras kunnen maken in de oppervlakte van medeplichtigheid en verantwoordelijkheid. Wat doen we als we een baby zien, die met tranen die nooit beschreven kunnen worden, zuigt aan de borst van zijn dode moeder? Kunnen we maar beter discreet de andere kant op kijken?
 
Can Ocells, augustus 1994