1 Berry
Hagen waren tot zalen hoog gesnoeid
door boeren of boswachters. Eindeloos
suites van herfstgoud. Jagers wild van dood
schoten wel, maar lieten ons ongemoeid
omdat ze ons niet zagen: de hertog
had hen doen schilderen in zijn kerkboek
door broers uit Limburg. En als wij maar goed
aan deze zijde bleven, zou hij ons nog
wel door de vingers zien. Honden haast op ons spoor
stuitten op water en keerden terug,
jankend van woede. Daar over een brug
die je niet zien kon naderden zes vrouwen
levensgroot door het licht als een oud koor
sprekend in talen buiten ons gehoor.
Ogen. Roofvogels stippen in de lucht,
spiedend door eeuwen heen. Jachtvalken. Wouwen.
2 Een kind
Voor Tatjana, voor René, voor Rosa
De weiden deze ochtend wit van dauw.
Er is heiligheid in het licht. Je ziet
je adem dansen voor je lippen. Wie
het eerst de deur uitgaat die het eerst het goud
mag oogsten van de bloei van deze roos,
de jongste tussen talloze. Herfstpost
bezorgd in dit gehucht waar rozen tot
de winter bloeien, zacht maar tomeloos.
Landschap dat wij slechts tijdelijk in leen
hebben van voorgangers, levenden en nog doden,
bekend en nooit gekend, boeren, hertogen
of herders van wie handafdrukken in leem
versteend raadsels opgeven. Leenrecht geldt hier
zolang miniaturen op papier
duren, of woorden. Lees deze dus en ga
naar het witte veld waar zij nu bloeit. Rosa
3 Laren, penaten
Met najaarsogen aarzelend de tuin
betreden: hoe zijn ze ons gezind,
dahlia, put, lavendel, schuur. Elk ding
totaal omsloten door zichzelf. Het schuin
laag ochtendlicht staat ondoordring-
baar wit tussen de verte en onze ogen
alsof wij uitgesloten zijn van het beloofde
land daar buiten muur en omheining.
Eerst vuur aanmaken, en onze huisgoden
beleefd van stof ontdoen. Voorvaders en moeders
de eer bewijzen die hun toekomt. Taal
van boerse herfstgebeden moet hier gesproken
zijn voordat wij daar ingaan.
Zeker slaan anders heidens wild en woedend
hofhonden achter alle hagen aan.
4 Lagen
De buurvrouw op de trekker weet van niks.
Dat wil zeggen: alles weet zij van de aarde
die krult achter haar ploeg, het sluwe water,
verstopt in holten buiten ieders blik
behalve de hare, waar ze op weg kan glijden
de heuvel af, van de haas die zij opschrikt,
van vos en marter. Maar van geen Romeinen
die de weg aanlegden waarlangs zij haar kind
naar de dorpsschool brengt, vermoedt zij iets,
van hun begraven stad, de twee theaters,
tempels, baden, huisgoden; of van, later,
hertogen die hier reden, hun très riches
heures stralend in de kapel, hun ranke dames
breekbaar te paard met valken op hun hand.
Maar zij zit wijdbeens op haar ijzeren zadel
en schrijft dwars over de doden de verhalen
van haar bloedeigen leven in het land.
5 Voortekens
Verbeeldingen van herten springen hier
veelvuldig houterig als waarschuwing
op borden langs de weg. Herinnering
aan het schimmentheater thuis: uit zwart papier
geknipt waren Reinaart en Bruun de beer
en het hoekig bos. Moeder las het verhaal
voor uit het boek, met de moraal
dat slimheid altijd won van plicht of eer.
Kaarslicht maakte alles levend. Je zag de hand
van vader die de arme beer verschoof.
Geen hert kruist onze weg, geen vos: allang
diep in het bos verscholen. Auchan
en Jardiland richtten vlak naast het hoofs
slotpark hun droomdomeinen in. De nieuwe weg
haast zich kaarsrecht over de kromme lanen
naar middeleeuwse dorpen. Er schuilt geen vader
meer achter het scherm. Rij door. Alles is echt.