Op bestelling van de bierbrouwer Samuel Whitbread vervaardigt George Garrard, vierentwintig jaar oud, in het jaar 1784 zoiets als een aanplakbiljet of uithangbord van het pakhuis van de firma. De verzameling voorwerpen die daarop staan afgebeeld, is de recapitulatie van een hele wereld die gedoemd is binnenkort te verdwijnen. Mensen, paarden, werktuigen, schepen. Een houten loods met een kade, waar een driemaster met opgegeide zeilen heeft aangelegd en nu wordt uitgeladen: een perfecte draagconstructie – nokbalken, sparren en binten – overspant en hangt boven de scène. De wereld van arbeid en handel: links, tussen kisten en koffers (met goud?) staat de patroon met een klant te praten, zijn arbeiders doen hun werk, het zijn er niet veel. Duidelijk heeft men vooral de werktuigen in beeld willen brengen. Vandaar de recapitulatie. Voor de mechanica is arbeid kracht in beweging. Wat zijn de oorsprongen, de bronnen van de kracht? Er zijn er vier en niet meer dan vier: de paarden, en we zien er twee van opzij en een van voren, op alle voor die tijd typerende manieren ingespannen en opgetuigd; er zijn een paar mensen, een man staat hoog op een kar en bukt zich om een een zak op te tillen; de wind, daarvoor zijn er de schepen, stevig vertuid, de zeilen gereefd, takelage duidelijk herkenbaar, touw, blok, kabelschijven, stroppen, kepen, flenzen, transportbomen, sluitschalmen, haaktalies en sjorklampen. Er ontbreekt niets in de balans, niet eens het laadnet en het sleeptouw. Voor de zeeman een lust voor het oog. En ten slotte het water, daarvoor zien we de Theems, het reusachtige donkere waterrad links in beeld. Mensen, paarden, wind en water, de krachtbronnen. Allereerst het paard, hooggewaardeerd, verheerlijkt, groter gemaakt, groots. De kracht toepassen: haam, tuig, assen, verankeringen, masten, wanten en wat niet allemaal meer. De kracht omzetten: blokken en katrollen, wielen, kabels en kettingen. Eenvoudige machines. Helemaal vooraan rechts een reusachtige waag totaal uit balans: een waagschaal op de grond, vol gewichten, het tegenwicht links, de waagbalk steekt omhoog. Het hele gewicht is aan de kant van de ondernemer, aan de kant van de arbeiders ontbreekt zelfs de waagschaal. De rechtvaardigheid is als het ware een weegschaal, dat wil zeggen een waagbalk. Transporteren: een kar voor het paard dat we van voren zien, het vat op de schuine helling rechtsonder; de boten, waaronder een roeiboot van opzij gezien, zwemmen, jongens. Optillen: laadbomen, archaïsche kranen met galg, en weer katrollen, stroppen, windassen, hefbomen, touwen en gewichten. Een uitputtende verzameling van werktuigen om lasten te tillen, te bewegen en te transporteren, voorzien van hun transmissie-onderdelen en hun krachtbronnen.

Het gaat om een schilderij, een tableau in de zin van een tafel. De gereedschappen opsommen en niets weglaten. Alle mogelijke producten van de mechanica tabelleren, van de statica en van de dynamica. Van draagconstructie tot laadbomen, van wiel tot zeil. Dat vormt tezamen een wereld. Een getekende wereld. Een wereld die zich laat tekenen. Waar de kettingen, kabels en trossen de beweging laten zien, waar waagbalken en masten, dakbinten en assen rust betekenen. Lijnen, punten, cirkels. De geometrie. De volumineuze vaten, als bij Sarrus [Franse wiskundige, 1789-1861], de rechthoekige kisten, de rollen stoffen uit de Oost, opengemaakt, getaxeerd, uitgerold. De geometrie, schema van mechanische vormen, toegepaste geometrie van onze verhouding tot de wereld, de geometrie van de arbeid. De werktuigen worden door de vorm beheerst, komen uit de vorm voort. Daarom overheerst de tekening het schilderwerk, licht, goudglanzend, zacht, een waardig interieur waar alleen links een rood vest uitspringt. Het kledingstuk van de baas. De tekening, de graf van de werktuigen, van degenen die ze gebruiken. De tekening en de geometrie bepalen het schilderen, de materie. Garrard zegt hier iets belangrijks: hij zegt, in en door de tekening, precies hetzelfde als Lagrange [Italiaans/Franse wiskundige, 1789-1861], die heel bewust van elke tekening afziet. De Analytische Mechanica dateert uit het jaar 1788; ze is van dezelfde tijd; ze biedt een Statica, theorie van de rust, en een Dynamica, theorie van de beweging. En het tableau van de schilder is daarvan met blokken en katrollen de inleiding, die de geschiedenis en het systeem van een hele wereld die op het punt staat te verdwijnen, recapituleert. Zij schudt geheel in haar grondvesten wanneer de macht van het vuur de wind en het water, de paarden en de mensen als bron en oorsprong van kracht verdringt. Lagrange zegt dat men uit moet gaan van dezelfde verzameling voorwerpen als die Garrard in het pakhuis van Samuel Whitbread heeft gezien. Hefbomen, wagen, windassen, hefbalken, blokken, touwen, gewichten, katrollen. Dat in het zicht van deze wereld alleen de geometrie telt. Wat de schilder tekent, wordt dan door Lagrange abstract uit één enkel principe afgeleid, dat van de virtuele snelheden, maar het is dezelfde wereld. Het is dezelfde objectieve wereld en dezelfde waarneming met behulp van geometrische schema’s. Bij de geometer komen er weliswaar geen paarden of mensen, geen water en geen wind aan te pas, maar willekeurige krachtbronnen; toch verwijzen die feitelijk naar de wind en het water, naar de mens en het paard. Touwen, gewichten, katrollen; eentermen en vergelijkingen, maar dit taalgebruik duidt in feite de eenvoudige of complexe netwerken aan die zich in de machines aftekenen. Garrard laat ons zien wat Lagrange deduceert. Het gaat om hetzelfde in dezelfde tijd.

Dat wil ten slotte zeggen dat we altijd met recapituleren bezig zijn wanneer een bepaalde geschiedenis ten einde loopt. Wanneer zij voltooid is en op sterven ligt. Deze zo oude geschiedenis, zo oud dat het pakhuis van Quirinus nog door Jupiter – de klokkentoren van de kerk – en Mars – de Nelsonzuil (?) – in hoogte overtroffen wordt. Helemaal vooraan de waakhond. Maar het woud van masten, talrijker dan de twee
 spitsen in de verte, gaat eveneens tegen de vlakte. Wat is dat, de industriële revolutie? Een revolutie in de materie. Zij vindt plaats bij de bronnen van de dynamica zelf. Bij de oorsprong van de kracht. Kracht neemt men zoals men haar aantreft, of men brengt haar voort. Descartes en Newton, die hun bekroning vinden in Lagrange, hebben te maken met de eerste mogelijkheid: de kracht is er, ze is gegeven, door de biotoop, de wind, de zee, de zwaartekracht. Met de kracht, die alleen maar van ons afhangt voor zover als mensen en dieren van ons afhangen, maar die niets met ons te maken heeft wanneer het om gewichten, lucht en water gaat, brengt men beweging tot stand. Arbeid. Door middel van werktuigen. De hierboven genoemde werktuigen. Dat ze een middel zijn is aan hun vorm af te lezen: hun ontwerp, hun geometrie. De wegen van de arbeid, de praktische of de virtuele arbeid. Er gaat een bliksem door de oerelementen: het vuur vervangt lucht en water om de aarde te veranderen. Het vuur dat dat de Analytische Mechanica net zozeer zal verbranden als het pakhuis van Samuel Whitbread. Dat de houten loods in de as legt en de houten schepen. Het vuur dat de paarden vervangt en ze door de bliksem treft. De bron, de oorsprong van de kracht ligt in deze bliksem, in deze ontsteking. Haar energie gaat de vorm te boven, transformeert haar. De geometrie valt uiteen, de tekening wordt uitgeveegd, de in brand gestoken materie explodeert, de oude, zachte, lichte, gouden schilderkunst stuift in vonken uiteen. De dode paarden steken de brug over in de dampen van stoomlocomotieven. De schoenerbrik ligt afgetakeld in het dok: het nieuwe schip, waaraan het grote lot te beurt valt, heet Durande. En daar hebben we Turner. De weg die van Garrard naar Turner leidt, is heel eenvoudig. Het is dezelfde als die van Lagrange naar Carnot [Nicolas Léonard Sadi, 1796-1832, ontwikkelde de thermische machine, en is de ontdekker van de entropie] leidt, van de eenvoudige machines naar de thermische machines, van de mechanica naar de thermodynamica. Tengevolge van de industriële revolutie. Wind en water domesticeerde men in schemata. Men hoefde alleen maar te tekenen of iets te weten van geometrie. De materie werd door de vorm beheerst. Met het vuur wordt alles anders, zelfs water en wind. Zie De smederij van Joseph Wright uit het jaar 1772. Daar winnen water, waterrad, hamers en gewichten, strikt geometrisch getekend, het nog van het vloeibare gietblok. Maar de tijd komt dat de overwinning de andere kant ten deel valt. Turner is geen toeschouwer meer, hij gaat het gietblok van Wright binnen, hij gaat naar binnen in de stoomketel, de oven, de brandhaard. Hij ziet hoe de materie zich in het vuur transformeert. De nieuwe materie van de wereld aan het werk, waar de geometrie geen rol speelt. Alles wordt omgekeerd, materie en schilderkunst winnen het van de tekening, van de geometrie en de vorm. Nee, Turner is geen pre-impressionist. Hij is een realist, letterlijk een materialist. Hij toont de materie van 1844, zoals Garrard de vormen en krachten van het jaar 1784 te zien gaf. En hij is de eerste die haar gezien heeft, absoluut de eerste. Niemand had de materie tot dusver werkelijk waargenomen, geen wetenschapper en geen filosoof, en Carnot werd niet gelezen. Wie kende haar? De arbeiders die met vuur omgingen en Turner. Turner of de introductie van de vuur-materie in de cultuur. Het eerste echte genie van de thermodynamica.

Ze is dood, de houten scheepvaart. De Fighting Temeraire wordt naar zijn laatste ankerplaats gesleept om te worden gesloopt. In tegenstelling tot wat de geschiedenis van overwinnaars vertelt, vindt de ware slag niet in Trafalgar plaats. Het oude lijnschip is niet aan zijn overwinning gestorven. Het wordt door zijn sleper vermoord. Zie de boeg, het dek en de zeeg: het staketsel en de geometrie; zie de masten en opbouw van dit grijze fantoom: het is de opslagplaats van Samuel Whitbread, het is de basiscollectie van dingen van Lagrange, de vormen, lijnen, punten, rechte lijnen, hoeken, cirkels, rasters, de mechanica in actie van de wind, de mensen en het water. De overwinnaar die het schip naar de slachtbank sleept, laag en vlak als hij is, mist zulk een majesteitelijke vorm. Rood, zwart, hij spuwt vuur. De zeilen van de lijkstoet daarachter, wit en koud, zijn lijkwaden. De zon gaat onder achter de zwarte doodkist van de laatste rustplaats. Het nieuwe vuur is aan de macht gekomen en heerst over de zee en de wind, het daagt de zon uit. En dat is het echte Trafalgar, de echte slag, het eigenlijke front: de grote verdeling van de hemel en de zee in twee zones: de ene rood, geel, oranje, schreeuwende, brandende, warme kleuren, de andere violet, blauw, groen, zeegroen, ijskoude kleuren. De hele wereld wordt in de eigen materie een thermische machine tussen twee bronnen, die van Carnot, de koude en de warme bron. Het water van de zee een reservoir. Ja, Turner is in de stoomketel binnengegaan. Het schilderij van 1838 is in de sleepboot.

Hugo noemde hem Durande, nauwelijks een eigennaam, deze zware, logge galjoot met zijn lange schoorsteen, die door Turners wateren ploegt. Hier heeft de boot geen naam. Het geometrische, getekende zeilschip, hout en zeil, heeft een naam, een eigennaam. De stoomboot, dit vuile, vaag getekende hulpschip, heeft alleen maar een soortnaam. Het is een teken, een signaal. Een legende. Je herkent wat je erin moet lezen, zien en begrijpen. Hij voert een vuurgloed in zich mee, die hij
 beheerst en insluit en waaruit hij zijn kracht put. Hij voert het vuur, de lucht en het water in zich mee. Het is de materiële microkosmos, het model van de wereld. Bekijk eens De brand van het parlementsgebouw van 1835. De Durande sleept een bark, helemaal rechtsonder, bijna op de plaats van de handtekening. En opnieuw is de wereld daarvan het beeld, of beter de reproductie. Turner ziet de wereld door water en vuur, zoals Garrard haar door figuren en bewegingen zag. Neem van mij aan,
 een schip is altijd een volledige samenvatting van de ruimte zoals ze is, van de tijd zoals ze verloopt, van de ruimte, van de tijd, van de arbeid zoals ze op dit moment zijn. Van de geschiedenis. Zo lijken Londen en de Theems op de stoommachine. De vuurgloed verdeelt het kille doek in tweeën, de ene helft in de lucht en de andere gereflecteerd in het water. Een bulderende as van vuur op een groen vlak. Samengevat: vlammenzee, water, het warme en het koude, materie in vloeibare toestand, de tekening gaat verloren in de toevalsmaterie, een materie zonder vaste contouren, statistisch gegroepeerd in de wolken van het koude vlak enerzijds en de rode gloed anderzijds. Carnot, bijna Maxwell [James Clerk Maxwell, 1831-1879, Engelse wiskundige], bijna Boltzmann [Ludwig Boltzmann, 1844-1905, theoretisch fysicus] Turner heeft de nieuwe wereld, de nieuwe materie begrepen en laat haar zien. De waarneming van de stochastiek vervangt de tekening van de vorm. De materie blijft niet langer gevangen in het schema. Het vuur bevrijdt haar, laat haar vibreren, trillen, oscilleren, laat haar in wolken exploderen. Van Garrard naar Turner of van het gearceerde raster naar de toevalswolk. Niemand kan de rand van een wolk tekenen, het grensgebied van het toeval. Waar de deeltjes trillen en smelten, althans in onze ogen. Waar een nieuwe tijd kookt. Aan deze volstrekt nieuwe randen, die door tekening en geometrie verlaten zijn, zal een nieuwe wereld weldra de oplossing en verstrooiing van atomen en moleculen ontdekken. Het vuur van de stoomketel atomiseert de materie en levert haar uit aan het toeval, dat altijd al haar heer en meester is geweest. Boltzmann zal dat weldra begrijpen, maar Turner heeft het eerder dan hij begrepen. Turner is volkomend levend de vibrerende kooi van Maxwells demonen binnengegaan. Garrard bleef vastzitten aan de beweging in de zin van Poinsot [Louis Poinsot, 1777-1859, Franse wiskundige], Turner waagt zich aan de beweging van Brown [Brownse beweging van microscopische deeltjes in vloeistof, in 1827 ontdekt door de Schotse botanicus Robert Brown, 1773-1858]. Hij verlaat de gerationaliseerde realiteit, het abstracte of polytechnische reële voor het wemelende reële dat door de oven wordt uitgestraald. Waar de randen rafelen. En andermaal triomfeert de schilderkunst-materie over de tekening met geometrische rand. Weer een Durande op het schilderij Het eiland Staffa, de grot van Fingal uit 1832. Weer een reproductie, een uitvergroot model van zijn thermische machine. Of ik moet mij vergissen, maar hoe verklaart u anders de op het eerste gezicht zo paradoxale dubbele lichtbron, die de wolkenpartijen in tweeën verdeelt, waarbij de stoomgaljoot tussen beide delen blijft? Zijn er twee zonnen op de Hebriden? Ossian of Mendelssohn zouden ze hebben opgemerkt. Nee, hier spreekt Carnot, de Durande is er de vulgaire versie van: de rook trekt van de hete zon naar de koude grot. Van de ene wolkenpartij naar de andere. En hoe wilt u de microscopisch kleine rode vlek op de zijkant van het zwarte schip verklaren? Als microcosmos draagt de Durande een zon; de hele wereld heeft in de schemering twee bronnen. De kosmos is een stoommachine en omgekeerd. Een analoge verdeling van de hemel, sneeuwstorm bij zon, het geel overheerst, boven een schandelijke moord, tijdens de overtocht van Hannibals leger over de Alpen. Dezelfde indeling van de scène wanneer de scheepslieden in het maanlicht kolen uitladen. Vlammend rood staat de vuurgloed tussen de marszeilen, touwen en spieren, in het brandpunt van een geelgroene massa. Het houten zeilschip is dood. Het brandt. Eigenlijk is het alleen nog maar een wrak. Twee schilderijen, althans hier, met wrakken die op een gladde zee drijven. Een monster. Lees Lucretius en u zult zien hoe de schipbreuk, de losgeslagen planken in de branding en de uiteenspattende golven obsederende metaforen van de ontbinding, de vermenging en de uitputting zijn voor een dichter die eveneens levend in de wemelende materie is binnengegaan. Misschien het beeld van het tweede principe, de archaïsche, dromerige, intuïtieve vorm ervan. De beweging op zee is niet eeuwig, ze neemt af en de zee slokt de verspreide details ervan op. Ja, je kunt door de zee en de wind sterven; je kunt ook door het pakijs sterven, waar de brik in vastzit. Twee methoden om eruit te geraken: het schip via een vast punt verhalen met behulp van haken, dreggen en windassen; de statische techniek heeft echter zichtbaar verstek laten gaan. Blijft het vuur over; de traan verbranden. Het vuur betekent de redding uit het ijs. Nog een thermische machine; hier triomfeert ze over de rust, de gedwongen bewegingloosheid. Het schilderij is ook dit keer in twee wolkenmassa’s verdeeld: de rode gloed en de blauw-groene kou. Het ice-field is niet wit, de zon is bijna weggeveegd. De wereld verdwijnt, de arbeid van de mens vereist beide bronnen, rood vuur en groene kou. Hoop en dood.

Het vuur en de nieuwe geschiedenis strijken als een bliksemschicht over het groene water, waarop een bootje wiegt. La bête humaine, La 
maison à vapeur. En dat al in 1844, lang vóór Jules Verne en Zola.
 Maar hier zonder betrekking te hebben op de mens, of in de dood of
vol optimistisch vertrouwen. Vermenging van de arbeid met de reële
wereld. Altijd het object, altijd de materie. Een rode, rechte, schuin 
naar rechts hellende as doorboort een koude, grijs-blauwe, soms gelige
 massa. De materiewolk met de toevalsrand wordt hier regenvlaag en het
 water van het reservoir wordt een plensbui. Gedurende een ogenblik
 versmelt de machine met de wereld, die op haar lijkt, ze komt als een 
onweer. De mens heeft een natuur-ding geschapen, de schilder toont de 
ingewanden van dit ding, stochastische wolken, dualisme van de bronnen, flakkerend vuur, zijn materiële ingewanden, die de matrix zelf van de wereld zijn, zon, regen, ijs, wolken en buien. Hemel, zee, aarde en bliksem zijn de ingewanden van een stoomketel. En deze kookt de materie van de wereld, al naar het toeval.

Turner is van schip veranderd. De walvisvaarders maken, tussen de zwanen, leve Melville, zelf vuur. Zie hoe hij ook van palet wisselt. In het jaar 1797, de datum is belangrijk, schildert hij geen pakhuis meer in de trant van Garrard, ook geen smederij zoals Wright, maar de aquarel van een gieterij. Langzaam de stadia van veranderingen van de materie volgen, in omgekeerde richting. Hout, ijzer, smeden, smelten. Terug tot aan het vloeibare gietblok, de oven.Vóór het geometrisch vastgelegde, vóór de koude vorm was er het vloeibare; vóór het vloeibare het gas, de wolk. Steeds heter, steeds minder begrensd door een rand. Overgang: in 1744 schildert Wright een gouache, Uitbarsting van de Vesuvius, een infernaal rood, dat Turner weldra zou kopiëren. Vulkaan, de smederij van Vulcanus, de gieterij van de wereld, leve Verne. De stap van de menselijke arbeid naar de kosmische krachten is consequent; door Fourier [Joseph Fourier, 1768-1830, Franse wiskundige] zal duidelijk worden dat een storm werkt als een machine, en door anderen dat zon en ijs de twee bronnen van de natuurmotor zijn. Daarmee willen we nu naar het hout en de scheepstimmerlieden terugkeren. Bij Samuel Whitbread is de dakconstructie perfect, ook perfect getekend, de geometrie heeft zelf meegedaan en de statica zorgde voor de krachtverdeling. Rustig, beheerst, een veilig onderkomen. Ja, de haven. Bij Wright heeft de dakconstructie, die de smederij overspant, al gaten, ijzeren banden ter versteviging (het ijzer komt het hout te hulp, dat zwak is ten aanzien van het vuur), daar is een bijl bij te pas gekomen, de vorm van de dakbinten is niet af. Een enorme bundel balken, kromme schoorbalken, een nokbint die niet waterpas lijkt. Een ruwe statica. Meer boom dan balk. Alsof de smid, de armen over zijn stalen biceps gekruist, de vroegere timmerlieden wantrouwde en van plan was hun plaats in te nemen. Hij weet heel goed dat hij scheepsrompen, masten, trossen en dakspanten zal maken. Vandaar het bouwvallige dak van de gieterij bij Turner. De kanten zijn slecht afgezaagd, niets past, alles één chaos. De verbinding van de binten is nergens gelijkmatig, de verticale lijn is zoek alsof het schietlood voor de oven gesmolten is. De dakconstructie is scheef, de wirwar van spanten trekt zich geen bal aan van het evenwicht. Het is dood, het skelet van hout. Dood is de statica. De mechanica, de geometrie, de tekening vergaan voor het vuur. Drie toestanden van het dak markeren de industriële revolutie, markeren de oude en de nieuwe instelling ten opzichte van het oude hout, onze oude beschermer. Eronder, erin ontstaat de nieuwe materie. De amandel doodt de pit.

Wright: in de hel van zijn smederij was geen oven. Turner: daar is wel een oven, het nieuwe model van de wereld. En daar is het gietblok, in het midden, door drie man vastgehouden, lichtgevend als een gat in het midden van een grijs-bruin-zwarte massa, oplichtend door een witte penseelstreek. Maar er zijn twee centra: de ovenmond rechts geeft een zwak licht, zwarte stralen van een nieuwe zon. Het derde centrum zie je gemakkelijk over het hoofd, het raam achterin. Vandaar komt alles wat je maar wilt: rood en zwart, de beide bronnen, het trillen van wolkachtige silhouetten, de wanorde alom en vooral achterin de ruimte, waar nog enkele witte penseelstreken het gewemel accentueren. Stelling: onder de vormen van de materie, op de achtergrond van lichamen heerst de stochastische wanorde. Smelten betekent dit van toeval aan elkaar hangende geheel weer samenvoegen. De smeltoven is de machine om naar de chaos terug te keren. De hoogoven is het nulpunt van de schepping. De schepping wordt vanuit de oermaterie opnieuw uitgegoten. Maar pas op. Bedenk hoe streng de samenleving bij Garrard geordend was. Vooraan de waakhond, en achteraan de twee klokkentorens van Jupiter en de martiale zuil. De paarden, de schepen en de mensen is het verboden het schilderij te verlaten. Onderaan links op Turners aquarel zit het nieuwe monster, de nieuwe waakhond: een enorm kanon, zwart en schrikaanjagend. Het is een product, het product van de oven, het afkoelde product van het smelten. Het is geen nieuwe geschiedenis die weer van vorenafaan begint, het is dezelfde. Bek van de hond, mond
 van de oven, mond van de loop van het kanon; de laatste klaar om de
 uitgang aan één stuk door te beschieten en af te sluiten. De mensen is
 het verboden het schilderij te verlaten. Ook de nieuwe samenleving is
 streng geordend. Men dacht de wereld opnieuw te scheppen, maar de dood heeft zich er weer van meester gemaakt. Niet de dood aan de top van masten en galgen zoals bij Lagrange, maar de bliksemende dood van het vuur. Carnots wetenschap is de zoon van Carnots oorlog. Garrard schildert een tentoonstelling, een tabel. Overal dicht. Op alle vlakken, vanaf de voorgrond tot de achtergrond. Ook Wright stelt tentoon. De smederij is nog een theater en het schilderij zou als uithang
bord kunnen dienen. De arbeid op het toneel, de arbeiders op de rug ge
zien, toeval is er niet in het spel; een huiselijke scène, waarop allen van
voren te zien zijn, behalve de vrouw, nee, dat is geen toeval. Leve de 
gespierde meester, de waakhond is er altijd. In Turners gieterij wordt
 niets uitgebeeld. Het schilderij is een oven, het is zelf de smeltoven. Een zwarte chaotische massa gecentreerd om de ovenvuren. Van de ge
ometrie naar de materie of van de uitbeelding naar de arbeid. Of mali
cieuzer uitgedrukt: van het theater naar de smeltoven. Door naar de
 bronnen van de materie terug te gaan, heeft de schilder het keurslijf van het kopiëren in de kunst opengescheurd. Geen gepraat meer, geen scènes en geen sculpturen met koude randen: de zaak zelf. Zonder theoretische omwegen. Ja, we gaan de vuurgloed binnen, het toeval.

De balans is snel opgemaakt. De werktuigen: lokomotief, stoomschip, smeltoven, gieterij. Het vuur: vuurgloed, zon, het ingesloten schip waarop de walvistraan brandt. Het ijs: Chamonix, de gletscher, de in het ice-field vastzittende walvisvaarder (bourguignons en zwanen). De twee bronnen: de centrale verdeling van het spectrum in twee zones, waarin hetzij rood hetzij blauw overheerst, de hete bron, de koude bron. De val, model van de energie bij Carnot, die van Reichenbach bijvoorbeeld. De materie: ze is opgewonden, ze neemt de vorm van toevalswolken aan, ze is in wezen stochastisch, de rand lost op en opent een nieuwe tijd; het ogenblik is niet statisch vastgelegd, niet iets dat geplant staat als een mast, het is een onvoorziene toestand, toevallig, zwevend, in de duur ondergedompeld en gesmolten, opgelost. Nooit zal het terugkeren zoals de koffer en de Indische stoffen aan de oever van de Theems, het is onomkeerbaar. Een nagenoeg complete balans van de wetenschap van het vuur, van de praktische resultaten van het vuur, van de wereld van het vuur, van de materie in vuur en vlam, even volledig als het magazijn van mechanische verworvenheden bij Samuel Whitbread was voor de wereld van vormen en bewegingen. In de loop van een halve eeuw leerde Engeland twee werelden kennen. En zijn schilders hebben het beter uitgedrukt dan wie ook. Op het continent ging de Academie verder met geschiedenis en mythologie, bloedig en koud. Verre van arbeid en wetenschap. Het is waar, bij onze buren waren er ook de padvinders van de praerafaëlieten.

Het vuur. Het andere, hetzelfde. Turner heeft nooit iets anders geschilderd dan de kosmische coïtus. Het is zo duidelijk, dat niemand het ziet. De liefdesdaad tussen vuur en water, fysisch getekend, in alle precizie. Turner of het oude raadseltje: cherchez la femme. Wanneer de zon opgaat, wie zou dan niet tussen twee voorgebergten door willen zeilen?

Bij gelegenheid van de tentoonstelling La Peinture romantique anglaise in het Petit-Palais in Parijs, januari-april 1972, publiceerde Michel Serres in het tijdschrift Critique het essay ‘L’entrepôt et la chaudière’, dat vervolgens deel uitmaakte van deel III van de boekenreeks Hermès (5 delen): La Traduction (1974).