Voor in de roman Een verblindende afwezigheid van licht staat een mededeling van de auteur: ‘Deze roman is gebaseerd op feiten, ontleend aan de getuigenis van een ex-gevangene van Tazmamart’, in het Frans is het iets omslachtiger geformuleerd: Ce roman est tiré de faits réels inspirés par le témoignage d’un ancien détenu du bagne de Tazmamart.

1971

Eerst de feiten zoals ze in de krant kwamen: in oktober 1991 werden er uit Tazmamart, een geheime gevangenis zo genoemd naar het naburige plaatsje in een Marokkaanse woestijn, 28 gevangenen vrijgelaten die tot kort daarvoor achttien jaar lang opgesloten hadden gezeten in betonnen isoleercellen zonder licht, geen daglicht en ook geen kunstlicht, zonder bed, zonder enige verzorging, met nauwelijks eten, drinken, kleren, hermetisch van de buitenwereld afgezonderd. Het waren bijna uitsluitend lagere militairen die in 1971 en 1972 bij aanslagen op koning Hassan ii betrokken waren. Op 10 juli 1971 deed een groepje van tien hoge militairen op de verjaardag van de koning een poging tot een staatsgreep: meer dan duizend commando’s, hoofdzakelijk kadetten van de militaire academie waarvan de leider van de aanslag, M’Hamed Ababou, directeur was, bestormden het koninklijk paleis in Skhirat, waar een groot internationaal gezelschap feest vierde. Onder de gasten werd een bloedblad aangericht door de militairen, van wie de meesten niet wisten waarvoor ze werden ingezet en die zelfs geloofden dat ze de koning tegen subversieve elementen beschermden. De leidende figuren werden onmiddellijk gedood of standrechtelijk geëxecuteerd. Het voetvolk werd massaal op straat doodgeschoten of kwam voor een militaire rechtbank. Sommigen werden veroordeeld tot enkele jaren, anderen tot dertig jaar of levenslang. Hun straf zaten zij uit in Kenitra, waar een jaar later een volgende partij opstandige militairen werd afgeleverd, van wie de meesten bij de nieuwe staatsgreep betrokken waren zonder hoegenaamd iets te weten. Op 16 augustus 1972 was de koninklijke Boeing, op de terugweg van Frankrijk, door zes vliegtuigen beschoten. Hassan bleef ongedeerd bij de aanslag, die ditmaal openlijk onder leiding stond van generaal Oufkir, minister van binnenlandse zaken.

Op 7 augustus 1973 werden bei Nacht und Nebel 62 man uit de gevangenis van Kenitra gehaald; nooit heeft iemand begrepen waarop de keuze van juist deze militairen berustte. Geblinddoekt werden ze per helikopter en vrachtwagen gebracht naar Tazmamart, gebouwd bij een voormalig Frans munitiedepot. Vier van hen verdwenen onderweg, en zouden in 1975 bij een vluchtpoging uit een andere gevangenis gedood worden. De speciaal daarvoor gebouwde gevangenis bestond uit twee gebouwen met elk 29 cellen, waar zij voor altijd opgesloten werden, zonder enige vorm van proces of beroepsmogelijkheid, zonder enige mogelijkheid tot contact met de buitenwereld, met geen andere bedoeling dan hun lijden zo lang mogelijk te rekken. In februari 1974 stierf de eerste gevangene; na zes jaar waren er al vijftien doden; in totaal zouden er dertig van de achtenvijftig sterven. In de loop van de tijd waren er nog enkele gevangenen bijgekomen, zoals in 1981 de drie broers Bourequat die in 1973 de koning voor een derde putsch hadden gewaarschuwd en als dank daarvoor aan de vermoedelijke aanstichter van de staatsgreep, Dlimi, de opvolger van Oufkir, ter hand werden gesteld. Zonder proces gingen zij de gevangenis in, ongeacht het feit dat ze de Franse nationaliteit bezaten, waarna zij van 1981 tot 1991 in Tazmamart waren opgesloten.

1971-1991

Al die jaren heeft de wereld niets geweten van Tazmamart. Tot in 1991 werd zelfs het bestaan van zo’n gevangenis ontkend: Tazmamart zou alleen in de verbeelding van vijanden van Marokko werkelijkheid zijn. Halverwege de jaren zeventig overschaduwde de Saharakwestie alle andere politieke kwesties in Marokko, waaronder de geheime gevangenissen van de koning. Wie iets wist, zweeg uit angst voor het koninklijk hof waarvan de invloed reikte tot in alle uithoeken van het land, zelfs tot in Frankrijk. Sinds de kidnapping van Ben Barka in 1965 op klaarlichte dag in Parijs, was er weinig veranderd, ook niet in de vriendschappelijke betrekkingen tussen Frankrijk en Marokko. Er waren geruchten, er werden berichten uit de gevangenis gesmokkeld – pas vanaf 1984 waren er enkele bewakers die soms tegen grof geld diensten voor sommige gevangenen verrichten -, er verscheen een enkel krantebericht over het lot van de veroordeelde officieren. Begin jaren tachtig bereikten briefjes Amnesty International, dat niet meteen in actie kwam omdat men in Frankrijk lange tijd niet geloofd heeft dat zoiets als Tazmamart kón bestaan. In Marokko waren de autoriteiten gevoeliger voor Amerikaanse dan voor Franse reacties. Typerend is de geschiedenis van M’Barek Touil, die voor zijn betrokkenheid bij de mislukte aanslag op de koninklijke Boeing in 1972 twintig jaar had gekregen. Hij was getrouwd met een Amerikaanse vrouw, die pas na jarenlange vergeefse pogingen bij de Amerikaanse autoriteiten wist te bereiken dat de Amerikaanse ambassadeur in 1984 Touil naar zich toe liet komen. Daardoor kreeg deze een speciale status in Tazmamart: hij werd af en toe gelucht, kreeg medicijnen en iets meer te eten, waarvan hij de anderen meedeelde. Volgens een ex-gevangene hebben velen van hen, materieel en moreel, hun leven aan hem en zijn vrouw te danken.

In Amerika wist men dus van Tazmamart. Maar tot kort voor de vrijlating van de gevangenen in 1991 heeft bijna geen mens precies geweten wat zich in de oubliettes van Tazmamart afspeelde – dit is van belang in verband met de verwijten die Ben Jelloun werden gemaakt, als zou hij al die jaren van Tazmamart hebben geweten en veel eerder geprotesteerd kunnen hebben. Het eerste document waarin details over het gevangenisgebouw en het regiem stonden, is een in het Arabisch geschreven brief die in 1989 de gevangenis is uitgesmokkeld en in 1990 in Frankrijk bij Christine Daure-Serfaty terechtkwam. De brief staat afgedrukt achterin haar boek Tazmamart. Une prison de la mort au Maroc (1992). Zelf is Christine Daure-Serfaty in haar boek bescheiden over haar eigen rol, maar alle betrokkenen erkennen dat zonder haar inspanningen de zaak Tazmamart nooit een internationaal schandaal zou zijn geworden. Christine Daure, die sinds 1962 in Marokko woonde, doceerde sociale geografie aan een middelbare school in Casablanca, het zogenaamde ‘lycée rouge’, en verborg begin jaren zeventig enkele linkse activisten onder wie de politiek actieve ingenieur Abraham Serfaty, die in maart 1974 gearresteerd werd en levenslang kreeg, en met wie zij, om hem te kunnen bezoeken, in 1986 trouwde. Op publicaties van haar reageerden onbekenden die haar nadere informatie gaven, om te beginnen over de geografische ligging van Tazmamart. Maar het zou tot 1991 duren voordat er werkelijk iets gebeurde.

1991

Voor die ontwikkeling is een boek heel belangrijk geweest, Notre ami le roi van de Franse publicist Gilles Perrault, waarin deze een kritisch overzicht gaf van dertig jaar schrikbewind van koning Hassan en zijn hof. Bij verschijning in september 1990 veroorzaakte het boek grote commotie. Marokkanen in Frankrijk faxten om de censuur te omzeilen het boek bladzijde voor bladzijde naar hun vaderland. De koning ontkende alles en probeerde ondertussen langs juridische en andere wegen de auteur en vooral zijn zegslieden het vuur na aan de schenen te leggen. Maar deze dictator, die trots beweerde dat hij nooit voor enige druk was gezwicht, liet in 1991 Abraham Serfaty vrij, na Nelson Mandela in Afrika de man die het langst om zijn ideeën gevangen zat, en de familie Oufkir die hij na de aanslag van zijn vroegere vertrouweling generaal Oufkir achttien jaar gevangen hield, en tenslotte de overlevenden van Tazmamart nadat Serfaty in een open brief hun vrijlating had geëist.

Op 15 augustus 1991 zagen de gevangenen van Tazmamart voor het eerst weer daglicht – na 6.550 dagen levend begraven te zijn geweest, zoals Marzouki zegt. Op 26 september van dat jaar was een koninklijk bezoek aan de vs gepland en de Amerikaanse regering had als absolute voorwaarde gesteld dat gevangene Touil vanwege zijn Amerikaanse echtgenote vrijgelaten zou worden. Eerst werden de overlevenden naar de gevangenis van Kenitra gebracht, waar ze na hun veroordeling indertijd gedetineerd werden – de cirkel werd gesloten, alsof Tazmamart inderdaad nooit bestaan had. Daar kregen ze te horen dat Zijne Majesteit de Koning hun gratie had verleend; het cynisme ging zo ver, dat van twee die levenslang hadden de straf werd omgezet in dertig jaar, zodat ze voor nog eens tien jaar de gevangenis in gingen. Maanden waren er voor nodig om de verminkte en met een korst van vuil gepantserde lichamen enigszins op de been te krijgen, waarna ze met een ernstige waarschuwing dat ze nergens over mochten praten – om niet de vijanden van het land in de kaart spelen – op straat werden gezet. In 1993 verscheen een brochure van de Nederlandse Johannes Wier Stichting voor gezondheid en rechten van de mens, waarin verslag werd gedaan van een medisch onderzoek van de overlevenden. De intimidatie van de exgevangenen werd na die publicatie en enkele krantenartikelen nog sterker. Toen Ahmed Marzouki in 1995 om gezondheidsredenen naar Frankrijk zou reizen en daarvoor al een visum had, werd hij een week voor vertrek en enkele dagen na een bezoek van Chirac aan Marokko opgepakt en hardhandig verhoord – men ondervroeg hem over de contacten die hij had en vooral over het boek dat hij samen met de Franse journalist Ignace Dalle aan het schrijven was. Marzouki kreeg zijn boek pas gepubliceerd nadat Hassan ii was gestorven en opgevolgd door zijn zoon Mohamed vi.

In 2000 verscheen als feuilleton in een Marokkaans dagblad het relaas van Mohamed Raïss, met wie Marzouki oorspronkelijk samen aan een verslag was begonnen, en dat werd het begin van een hele reeks publicaties, waaronder het boek van Ahmed Marzouki, Tazamamart. Cellule 10 en de roman van Tahar Ben Jelloun. Eind oktober 2000 kregen de overlevenden ook voor het eerst een schadeloosstelling en werd er een herdenking bij de poort van Tazmamart georganiseerd.

2001

Onmiddellijk na verschijnen van de roman van Tahar Ben Jelloun, begin januari 2001, ontstond er commotie rond het boek, eerst in Marokkaanse, dan in Franse kranten, vooral na een open brief van Aziz Binebine, een voormalige gevangene van Tazmamart met wie Ben Jelloun voor zijn boek twee gesprekken had gevoerd. Nogal wat journalisten baseerden zich uitsluitend op de mededelingen van Binebine en schroomden niet de roman als een van de zegsman ontvreemde levensbeschrijving te interpreteren. Quasi principieel stelde men de vraag of ‘men het lijden van anderen mocht gebruiken voor literaire, zelfs financiële doeleinden’, zoals Jeanne de Menibus in de Nouvel Observateur. Als er iets principieel aan het tumult was, dan wel de verwisseling van roman met document, van een fictief levensverhaal met een journalistiek verslag. Toegegeven, de mededeling van de schrijver voorin zijn boek was nogal lapidair: ‘gebaseerd op feiten, ontleend aan de getuigenis van een ex-gevangene’. Maar een gesprek van enkele uren wil nog niet zeggen dat de hele geschiedenis van a tot z uit de mond van de degene die het heeft meegemaakt is opgetekend, zodat de verteller in zekere zin evenzeer auteur van het boek zou zijn als de schrijver die ervoor tekent – dat is hooguit waar wanneer de laatste het verhaal van de ooggetuige alleen heeft opgeschreven. Maar Ben Jelloun heeft niet de belevenissen van Aziz Binebine naverteld, hij heeft met Salim een eigen personage gecreëerd en situeert in Tazmamart het passieverhaal volgens Salim. In de roman verwerkt Ben Jelloun ervaringen van de mensen die in Tazmamart het slachtoffer waren van een aangekondigde en uitgestelde dood, een tot het bittere einde uitgevoerde wraakoefening.

Ter aanvulling van de feiten die Ben Jelloun zelf in zijn antwoord op vragen van de redactie over de affaire rond de publicatie van de roman op een rij zet, hier enkele citaten uit twee brieven van de vermeende hoofdpersoon, die eerder in diverse kranten hebben gestaan. De ene brief schreef Aziz Binebine onmiddellijk nadat hij begin juli 2000, een half jaar na hun eerste door de broer van Aziz gearrangeerde ontmoeting, het manuscript van de roman had gelezen.

(…) Ik heb het boek in een ruk uitgelezen, wat mij lang niet is overkomen. Het is perfect.

Ik weet niet of het komt doordat ik persoonlijk iets in de tekst heb gezocht maar ik vind dat de hoofdpersoon een zekere pyschologische samenhang mist. Nu eens ben ik het, dan jij, dan weer een ander. Ik meende er een beetje jouw Egyptische vriend in te herkennen, die je mij in Parijs hebt voorgesteld. [Een tegenstander van Nasser die van 1959 tot 1964 in een woestijn in Egypte gevangen zat.]

Je vermengt het ontbreken van haat bij mij met jouw behoefte aan woede, dat stoort. Je hebt het over vrede, sereniteit en dan boem! dan barst de woede los, was dat je bedoeling? (…) Bravo voor de droom van de vader in lompen (zie de vertaling p. 112), het symbool is geniaal. Ik heb genoten van de passage over De Vreemdeling. Camus was de verbinding tussen mijn twee vorige levens. Mijn jeugd en Tazmamart. Het is een van de verbindingen die voorkomen dat ik van mijzelf vervreemd raak.

Opmerking: ik weet niet wat jij met kakkerlakken hebt, het zijn smerige maar ongevaarlijke beestjes. Bij mijn weten hebben ze nooit iemand opgepeuzeld. (…)

Ik vond goed hoe de filosofische vertelling en de poëzie in een roman als deze samengaan.

Zou je alsjeblieft niet een paar regels kunnen toevoegen om te zeggen dat het een roman is die aan een waargebeurde geschiedenis is ontleend. Maar dat de personages en de gebeurtenissen niet integraal zijn overgenomen (om bepaalde gevoeligheden te ontzien).

Het is duidelijk dat Aziz Binebine zelf al moeite had met de gevangene Salim in de roman wanneer hij hem als spiegelbeeld bekeek. Een maand later vroeg Binebine zijn naam niet in het boek te vermelden, waarop Ben Jelloun het voorwoord schrapte waarin hij vertelde hoe en waarom hij het boek geschreven had. Begin oktober vertelde Mahi, de broer van Aziz, zelf schrijver, die in januari aan Ben Jelloun gevraagd had een roman over de lijdensweg van zijn broer te schrijven, wat hij zelf niet kon, dat enkele oudgevangenen van Tazmamart van plan waren bij het uitkomen van de roman een proces wegens ‘plagiaat’ tegen hem aan te spannen. Toen Ben Jelloun hem eraan herinnerde dat Mahi hem toch gevraagd had dat boek te schrijven, ontkende deze: ‘Ik heb je nooit gevraagd dat boek te schrijven, ik heb je nooit iets gevraagd.’ Dat bracht Ben Jelloun ertoe om Aziz Binebine, ofschoon hij geen regel aan het boek geschreven had, er als co-auteur bij te betrekken en dat contractueel vast te leggen. Ook daar waren getuigen bij.

Van een Spaanse vriend hoorde Ben Jelloun op 8 januari 2001, de roman lag net in de Franse boekhandel, dat er in het Marokkaanse dagblad Libération een open brief van Aziz Binebine stond met allerlei beschuldigingen aan het adres van de romanschrijver.

Het zou ‘op verzoek van de Binebines’ zijn geweest dat u zo goed geweest bent uw boek over de gevangenis van Tazmamart te schrijven! Maar over welke Binebine gaat het? Als uw geheugen tekort schiet, wil ik het wel opfrissen. Zoals ik u bij onze eerste ontmoeting gezegd heb, heb ik steeds geweigerd over dit deel van mijn leven te schrijven om redenen van persoonlijke aard. Ik heb geweigerd het samen met mijn broer Mahi Binebine te schrijven die zelf een Franse auteur is. Eveneens heb ik het aanbod van een Franse uitgever geweigerd die mij een ghostwriter ter beschikking wilde stellen. En toen bent u als een vlieg het sap komen oplikken dat je nog niet met een eind hout aanraakt. U hebt mijn broer Mahi achtervolgd om het onderwerp te bemachtigen. En toen heeft hij op een gegeven moment, het geharrewar beu, tegen u gezegd: ‘als je zo aandringt, vooruit, doe het dan maar.’ Een week later hebt u hem vijfentwintig pagina’s van het toekomstige manuscript laten zien. Pas bij de tachtigste pagina heb ik via mijn broer gehoord dat het een roman zou worden. Ik heb aanvankelijk geweigerd en heb mij tenslotte laten overtuigen mee te doen op voorwaarde dat ik buiten het project zou blijven [Volgt een uitgebreide passage over geld.] De familie Binebine heeft u nooit gevraagd iets te schrijven, wat dan ook. Ik heb mijzelf in Tazmamart beloofd nooit te oordelen of wie dan ook de les te lezen. Maar ik kan mij er niet van weerhouden wanneer het gaat om mensen die hun eigen Tazmamart in zich ronddragen.

Le Nouvel Observateur publiceerde 8 februari 2001 een weerwoord van Ben Jelloun onder de titel ‘Waarom men mij kapot wil maken’. Op 2 maart stuurde Aziz hem een e-mail met de vraag hoe het met de verkoop stond.

In zijn weerwoord schrijft Ben Jelloun onder meer:

Het boek dat ik geschreven heb is geen pamflet, geen analyse van het Marokko van Hassan, maar een roman, een roman opgebouwd rond wat ik zou noemen: ‘de paradox van een overlevende’. Een paradox volgens welke een mens des te beter aan zijn geplande dood zal ontsnappen naarmate hij er meer in slaagt zich geheel en al aan de wereld te onttrekken. Mijn roman probeert het traject te volgen van een man die zich, gedwongen afstand te nemen van de werkelijkheid buiten hem, weloverwogen en lucide aan een avontuur waagt dat mystieke (soefi)trekken vertoont, dat veronderstelt dat de haat met wortel en tak uit het menselijk hart verwijderd wordt.

Wat mijn hoofdpersoon in die context ontdekt, is dat politiek gelijkstaat aan haat en haat is in wezen een krachtmeting. Haat tegen haat. Kwaad versus kwaad. In de politiek is de remedie voor het kwaad, oftewel het goede, in het kwaad zelf gelegen: het gaat erom het wapen tegen de tegenstander zelf te keren die ermee zwaait. Maar daarmee ontkom je nog niet aan de diuvelskring van actie-reactie. Wat mij de mogelijkheid biedt de cirkel te doorbreken is een heel ander gezichtspunt. Dat was in elk geval mijn inzet bij het schrijven van ‘Een verblindende afwezigheid van licht’. Had ik het vóór 1991 geschreven, in de tijd dat de gevangenis bestond (maar ik had het niet kunnen doen, aangezien ik in die tijd over geen enkele directe informatie beschikte), dan zou ik verstrikt geraakt zijn in de ambivalente cirkel van de politieke actie.

Als schrijver heb ik gekozen voor de weg van de literatuur. Meer dan het aanklagende essay leek mij de roman de enige manier om het probleem van het menselijk lijden aan de orde te stellen zonder je op het vlak van de politieke confrontatie te begeven, dat van oordeel en straf.

Literatuur

1990 Gilles Perrault, Notre ami le roi (Een bevriend staatshoofd, Hassan II van Marokko, absoluut monarch, 1992)
1992 Christine Daure-Serfaty, Tazmamart. Une prison de la mort au Maroc
1992 Abraham Serfaty, Dans les prisons du Roi. Écrits de Kenitra sur le Maroc
1993 Johannes Wier Stichting, Tazmamart. Fort-militaire-secret du Maroc
1993 Ali Bourequat, Dix-huit ans de solitude (Achttien jaar eenzaamheid, 1993)
1999 Stephen Smith, Oufkir, un destin marocain
1999 Malika Oufkir en Michèle Fitoussi, La prisonnière (De gevangene. Twintig jaar ballingschap in Marokko, 1999)
2000 Ahmed Marzouki, Tazmamart. Cellule 10
2000 Midhat René Bourequat, Mort vivant
2000 Fatéma Oufkir, Les jardins du roi. Hassan et nous (Geketend door een koning, 2001)
2001 Tahar Ben Jelloun, Cette aveuglante absence de lumière (Een verblindende afwezigheid van licht, 2002)
2001 Ignace Dalle, Hassan (1961-1999), L’espérance trahie